Javaansch-Nederlandsch Handwoordenboek, Gericke en Roorda, 1901, #918 (Bagian 36: Aanteekeningen)
Judul
Sambungan
CitraTerakhir diubah: 15-01-2023
Pencarian Teks
Lingkup pencarian: teks dan catatan-kakinya. Teks pencarian: 2-24 karakter. Filter pencarian: huruf besar/kecil, diakritik serta pungtuasi diabaikan; karakter [?] dapat digunakan sebagai pengganti zero atau satu huruf sembarang; simbol wildcard [*] dapat digunakan sebagai pengganti zero atau sejumlah karakter termasuk spasi; mengakomodasi variasi ejaan, antara lain [dj : j, tj : c, j : y, oe : u, d : dh, t : th].
--- [2 : 869] ---
AANTEEKENINGEN OP DE
BEKNOPTE JAVAANSCHE GRAMMATICA
VAN ROORDA.
§ 95. 1°. Hier worde bijgevoegd, dat van vele grondwoorden die met een ba aanvangen, nevens den daarmee overeenkomenden werkwoordsvorm, ook een werkwoordsvorm wordt aangetroffen, die zou doen denken, dat nevens het met een ba, ook een met een wa of pa beginnend grondwoord bestond; zoo bv. nevens ambalêdug, van balêdug: malêdug, — nevens ambaludag van baludag: mludag, van een ongebruikelijk wludag of pludag, — nevens amblukèk, van blukèk: mlukèk, enz.
2°. Hierbij zij opgemerkt, dat volgens Rh. in sommige dialecten van Java, (o. a. in Banyumas), ook al begint de tweede lettergreep met een ca of sa, het werkwoord toch met de nya gevormd wordt (dus evenals in het Madureesch); zoo nyacad (cacad) in plaats van nacad, nyusu i. pl. v. nusu (grwd. susu) nyusuri, i. pl. v. nusuri (grwd. susur) enz.
3°. Voeg bij: Begint het grondwoord met een wa, dan wordt het werkwoord ook wel gevormd als of de voorslag u aan de wa voorafging; zoo nguwana in plaats van ngwana, van wana, zie L. 330.
§ 97. BI. 78. Rh. heeft bezwaar tegen de beteekenis van masanggrahan, naar een Pasanggrahan gaan (zie ook de aanmerking van Rh. op de beteekenis van masisiran, in Wdb. op pasisir, evenwel geeft ook Wk. op: in dienst naar een stranddistrict reizen, en W. schijnt het in die beteekenis te gebruiken, JZ. I, 35). Zie de artikels sanggraha, en pasisir.
§ 97. bl. 77. Voeg bij: Beteekent het grondwoord een hoedanigheid of gesteldheid, dan heeft het werkwoord ook wel een intransitieve beteekenis, bv. nipis, zich verdunnen, dun worden van tipis, dun, zóo in BTDj. 252, van een hoeveelheid ammunitie, slinken, verminderen. (Zie verder over den werkwoordsvorm hieronder bij de telwoorden).
Dezelfde beteekenis heeft ook het transitief van eenige dier grondwoorden, bv. ngambani, zich verbreeden, breeder worden van ămba, breed. Deze beteekenis dus dient wel in § 100 te worden vermeld.
Verder zou ik uit de eerste editie van Roorda's Grammatica willen behouden, wat op bl. 149 in de noot vermeld staat omtrent het verschil in beteekenis tusschen het transitief en causatief van dergelijke grondwoorden; van hetzelfde ămba breed nl. beteekent ngambani, een object breeder maken (dan een ander), en ngambakake, een object breeder maken (dan het was).
§ 98. In het algemeen dient nog opgemerkt te worden, dat dikwijls het transitief in een zekere
--- 2 : 870 ---
beteekenis alleen in het passief wordt gebruikt, terwijl de actieve vorm in die beteekenis niet gebruikelijk is. Zoo zegt men wel si anu diwêlasi, men heeft medelijden met NN. maar niet aku mêlasi si anu, ik heb medelijden met NN. Zie nog over dezen vorm en over het causatief hieronder bij de telwoorden, en evenzoo aldaar over dien van het accidenteel transitief passief (§ 119). § 125. Voeg bij: Ook in nieuwere poëzie komt het oud-passief door voorvoeging van in voor; zóo in Cěnthini pangantèn inarak. Bij 133, 2°. schijnt het niet ondienstig (gelijk in de eerste editie van Roorda's Grammatica § 204) met meer nadruk te doen uitkomen, dat het objectief denominatief in den zin van ons tegenwoordig deelwoord veelvuldig voorkomt, bandulan, schommelend, brangkangan, al kruipende, kroncalan, al spartelend, enz. Voorts dient die vorm tot uitdrukking van een meervoudig begrip; zóo o. a. BTDj. 227 tumpêsan = tumpês, van velen. 9°. Verg. nog een andere beteekenis van het objectief denominatief bij de telwoorden. 10°. Hierbij verdient nog vermelding een uitdrukking als dhuwur-dhuwuran, met elkander wedijveren, wie het langst is. § 140, 4°. Het bij pasuson, in de vorige editie aangeteekende kan vervallen, sinds deze vorm onder het grondwoord susu, in deze editie behandeld is. BI. 111. Hier dient nog bijgevoegd de vorm pi met het aanhechtsel an, bv. pikajêngan, als Kråmå van pakarêpan begeerte, verlangen; zie bij arêp, II, waar men tevens kan zien, dat de vorm met pi "niet wezenlijk" van dien met pa "in beteekenis verschilt". § 145. Het voorvoegsel sa. Zie de eenigszins gewijzigde verklaring van dit voorvoegsel op het artikel sa in het woordenboek; voeg nog bij uitdrukkingen als sawudêl, als maat van waterstand: tot den navel toe; enz. § 150 (bl. 115, 8vo), volg. Rh. zegt men toch, niet alleen kèh-kèhe, doh-dohe maar ook: akèh-akèhe, adoh-adohe. § 175. Bezwaarlijk schijnt het, met hetgeen hier omtrent de beteekenis van den Jussief gezegd wordt, alle gevallen waarin die vorm voorkomt, te verklaren. Wanneer bv. in BTDj. bl. 50, gezegd wordt van een mooi krisgevest: pantês yèn kaagêma ing para ratu, dan is de meest eenvoudige opvatting, dat die woorden beteekenen: "geschikt, dat die gedragen worde of om gedragen te worden door de Vorsten" eerder dan als die gedragen werd, of iets derg. Nog minder is er sprake van willekeurige onderstelling of inwilliging of toelating in zinnen als deze: BTDj. 15: Ki Jaka anêdha dipun atêrêna dhatêng wana. Deze woorden laten wel geen andere vertaling toe dan: Ki Jaka verzocht, dat hij gebracht werd of om gebracht te worden naar het woud. Zoo ook Ib. 168: wis wajib yèn anggêntènana jumênêng ratu, het is eenmaal of volkomen recht, dat hij hem opvolge als vorst, of hij heeft eenmaal of volkomen het recht om hem als vorst op te volgen. Op dezelfde wijze, bl. 165: kang prayoga anggêntènana, het geschiktst om op te volgen of ook bl. 104: sarèhning dika kang tuwa kula lilani yèn miliha dhingin, daar gij de oudste zijt, sta ik u toe, dat gij het eerst kiest of geef ik u verlof om het eerst te kiezen. In al die gevallen is de zgn. jussiefvorm (met of zonder voorafgaand yèn) als Conjunctief te verklaren. Zoo is ajrih yèn matura, (RP. 25), zij was bang om het te zeggen, slechts een andere uitdrukking voor badhe matur ajrih, letterlijk het zullen de zeggen, was zij bang, of zij was bang om het te zeggen. Ware het daarom niet beter geweest, dat Roorda den ons bekenden term Conjunctief hadde behouden, liever dan aan dezen vorm den naam van Jussief (bevelende wijs) te geven? Met den eersten kunnen alle gevallen waarin deze vorm gebruikt wordt, worden verklaard; met den laatsten slechts die, waar van een bevel of iets derg. sprake is. Die vorm toch komt even goed voor achter woorden, die een geschiktheid--- 2 : 871 ---
uitdrukken om te, of het doel beoogen, dat (met of zonder voorafgaan supaya, opdat), of het middel te kennen geven om te, de vrees of hoop, dat of om te; als achter die, welke het verzoek dat of om te, het bevel, dat enz. beteekenen, ook dan, wanneer een van die categoriën niet door een bepaald woord is uitgedrukt, doch de bedoeling zich uit het verband van den zin laat opmaken. Zoo kan ook de Jussief verklaard worden, door een bevel nl. als bv. kowe anggawaa layang mênyang omahe si anu, je moest een boek brengen bij NN. te beschouwen als een elliptische uitdrukking voor karêpku of prentahku, enz. (ik wil of ik beveel), dat je een boek brengt, enz. Tot den Conjunctief behooren dan verder ook de door Roorda genoemde gevallen eener willekeurige onderstelling of wel inwilliging of toelating, die kunnen omschreven worden met de woorden: stel, dat; ingeval, dat; laat het zijn, dat; al ware het, dat; enz. § 195. De werkwoordsvorm van een telwoord beteekent ook nog iets anders; bv. nêlu, mitu, enz. van têlu, pitu, enz. beteekenen drie tegen éen wedden; zeven tegen éen wedden, enz. Bijzondere vermelding verdient de beteekenis die deze vorm geeft aan de klankteekens ulu, pêpêt, enz. nl. die van "met een dier klankteekens merken" Wk. (wellicht ° "uitspreken"); voorts de beteekenis van andina, nyore, enz., de werkwoordsvormen van dina, sore, in de bet. van "den heelen dag er van maken", "tot aan sore, toe" enz. § 195. Voeg bij: Het transitief der telwoorden beteekent: iets doen met een getal van personen zoo groot als door het telwoord wordt uitgedrukt: moloni (van wolu acht) iets met zijn achten verrichten, bepaaldelijk ook iemand met zijn achten aanvallen, en de achtste zijn bij zeven ter completeering tot een achttal, (zoo beteekent ook mirani — van pira hoeveel? — iets met hoeveel personen verrichten?). Van sommige telwoorden heeft deze vorm nog een andere beteekenis; bv. v. satus honderd, nyatusi, voor iemand, d. i. iemand ter eere of tot heil den honderdsten dag vieren of op den honderdsten dag een offerhande doen. (Deze bet. was opgegeven in § 138 der oude editie). Het causatief der telwoorden beteekent: van een ander getal zeggen, dat het zóoveel is, als door het grondwoord waarvan die vorm is afgeleid, wordt uitgedrukt, bv. nyatusake, (van satus, honderd) het honderd noemen, als het bv. maar tachtig is, (zie oude editie § 153); ook wel bv. van têlu drie: nêlokake, voor drie tellen, als het vier is; buitendien geeft Wk. de beteekenis op: tegenover zijn enkelen inzet een drievoudigen laten zetten. Het accidenteel transitief passief van een telwoord wordt gebruikt van een getal, waarbij de door dat telwoord uitgedrukte hoeveelheid toevallig of bij vergissing is bijgekomen, bv. kêsangan van songa, negen, als bij het getal van acht bij vergissing een negende is bijgekomen. Het beteekent volg. Wk. ook zich vergissen door negen te tellen, bv. in plaats van acht; een negen krijgen in het kaartspel (zie oude editie § 170). Opmerking verdient de bet. der categorie van vormen als kêsawalan, kabakdan, kabêdhugan, enz. nl. overvallen worden door sawal, bakda, bêdhug, bv. v. e. of ander dat niet heeft kunnen plaats hebben of dat men niet heeft kunnen tot stand brengen vóor de sawal, bakda, enz. Het objectief denominatief van telwoorden heeft nog eene andere beteekenis dan de bij § 133, 9° opgegevene, nl. têlon of tatêlon beteekent ook met zijn drieën. Deze beteekenis heeft ook het telwoord geredupliceerd bv. lungan wong tatêlu, met hun drieën op reis gaan. § 197. Aangenomen, dat de uitdrukking kêbo têlu gudèl, voor twee buffels en een kalf juist is, (ik vind alleen in Jav. Br. n°. 200: maesa sakawan gudèl), zoo kan die toch moeielijk vergeleken worden met uitdrukkingen als derde halve gulden voor twee en een halve gulden en derg. Men kan ze m. i. alleen beschouwen als elliptisch voor: kêbo (loro) têlu gudèl (twee) buffels, de derde een kalf, d. i. twee buffels en een kalf.--- 2 : 872 ---
§ 198. De aanwijzende voornaamwoorden mêngkono, en mono, worden ook gebruikt evenals iku in het geval sub. c. vermeld; zie in Wdb. op het artikel mêngkono, waar men verbetere i. pl. v. "Gramm. 51, 198, C", "Gramm. § 198", (kleine) c (cursief). § 199. 2°. Hier kan worden bijgevoegd, priwe, dial. zva. priye, zóo in Abiasa. 3°. Wellicht beter: vragend voornaamwoord van hoeveelheid, bv. in samengestelde benamingen van hoeveelheid: pirang dina, hoeveel dagen? pirang kaki, hoeveel voet? ook op zich zelf staande dikwijls te vertalen door hoeveel? bv. prau pira, hoeveel schepen? Doch, vragende naar een zekere maat of uitgebreidheid, dikwijls niet anders dan hoe of wat bv. pira dawane, hoe lang is het? pira dhuwure, hoe lang is hij of zij? ambane pira, hoe breed is het, enz. pira bungahe, hoe of wat is hij blij. § 227. Wat R. hier omtrent het gebruik van karo en kalih zegt, zou ik zoo algemeen niet durven onderschrijven. In de beteekenis toch van tot of aan, achter "zeggen" vind ik het wel in RP. en herhaaldelijk, ja in die van "tegen" of "op" bv. driftig tegen, boos op, (zie voorbeelden in RP. 13, 19, 47, 41 enz.); en achter "aanbieden" ook in die van aan in WP. bl. 44, hoewel slechts op een paar plaatsen, en in een enkelen brief; maar de vraag rijst of dat gebruik niet dialectisch is, zoo niet een navolging van het in brabbel-maleisch aldus voorkomende sama, zie intusschen ook BI. CP. 200 suka priksa klayan, en vergelijk nog Ib. 212 pasrah klayan. Zooveel althans is zeker, dat het Javaansch van de RP. alles behalve zuiver is en de WP. dialectisch (zie daarover o. a. in de Voorrede), en dan nog wordt het in bovenvermelde beteekenis in WP. alleen aan de grappenmakers Sěmar en zijne zoons in den mond gelegd; Wk. geeft die bet. bij kalayan onder lan niet op. § 233. Bij hetgeen door R. omtrent het gebruik van utawa, in de Kitab Tuhpah gezegd is ("het wordt ook wel gebruikt in dezelfde beteekenis als sênajan") en omtrent dat van măngka in § 234 ("zoo is het minder goed te keuren, als het ook gebruikt wordt, om in den hoofdzin van een onderstellenden volzin uit te drukken, wat in een genoemd geval dan het geval is"), komt het mij wenschelijk voor, scherper te doen uitkomen, dat de taal van de Kitab Tuhpah over het geheel verre van zuiver is, zie o. a. de Aantt. bij barang, bali, enz. en dat dus het aangehaald gebruik van utawa, en măngka, het eerste onder invloed van welke taal? (volg. R., doch op wiens gezag?, wellicht Oost-Javaansch), het tweede blijkbaar overeenkomstig het spraakgebruik van het Maleische maka, bepaald afkeuring verdient.