Proeve van een Javaansch-Nederduitsch Woordenboek, Winter en Wilkens, 1844, #1031
1. | Proeve van een Javaansch-Nederduitsch Woordenboek, Winter en Wilkens, 1844, #1031. Kategori: Arsip dan Sejarah > Galeri. |
2. | Proeve van een Javaansch-Nederduitsch Woordenboek, Winter en Wilkens, 1844, #1031. Kategori: Bahasa dan Budaya > Kamus dan Leksikon. |
Pencarian Teks
Lingkup pencarian: teks dan catatan-kakinya. Teks pencarian: 2-24 karakter. Filter pencarian: huruf besar/kecil, diakritik serta pungtuasi diabaikan; karakter [?] dapat digunakan sebagai pengganti zero atau satu huruf sembarang; simbol wildcard [*] dapat digunakan sebagai pengganti zero atau sejumlah karakter termasuk spasi; mengakomodasi variasi ejaan, antara lain [dj : j, tj : c, j : y, oe : u, d : dh, t : th].
Proeve van een Javaansch-Nederduitsch Woordenboek
door C. F. Winter en J. A. Wilkens.[1]
Welke vorderingen de kennis der Javaansche taalen letterkunde onder de Europeanen, in de laatste jaren ook moge gemaakt hebben, is er echter nog altoos een groot gebrek aan de noodige hulpmiddelen, om die taal elders dan in het hart van Java te leeren, en zelfs dáár is het mondeling onderrigt van den geleerden heer Winter bijna de eenige wijze, waarop men tot hare kennis kan doordringen. Immers hoe verdienstelijk de heer Bruckner, door de uitgave van zijne Javaansche grammatica, zich ook moge gemaakt hebben, en hoe voortreffelijk de spraakkunsten van de heeren Gericke en Cornets de Groot ook mogen wezen, de toegang tot deze taal is voor den Europeaan gesloten, zoo lang geen uitvoerig en naauwkeurig lexicon hem dien toegang opent: want nadat de
--- 2 ---
heer Mounier heeft aangetoond, hoe weinig bruikbaar het woordenboek van den heer Roorda van Eijsinga is, kan dit werk, welk eene vlijt de ijverige en in vele andere opzigten zoo verdienstelijke schrijver daaraan ook moge besteed hebben, hier niet in aanmerking komen.
De heer Gericke heeft, naar wij vernemen, gedurende den loop zijner studiën een' grooten woordenschat verzameld en daarvan onder anderen, gedurende zijn laatste verblijf in Europa, een afschrift gegeven aan den Hoogleeraar Taco Roorda, zoodat deze geleerde zijne kennis van het Javaansch aan dien arbeid van den heer Gericke grootendeels verschuldigd is. Hoedanig de aard en inrigting van dit woordenboek is, kunnen wij natuurlijk tot ons leedwezen, bij gebrek aan de noodige bescheiden en inlichtingen, niet mededeelen; maar zeker is het, dat het zeer wenschelijk zou wezen, dat het door den druk de eigendom werd van het publiek.
Op dit oogenblik houden zich nog twee andere verdienstelijke mannen bezig met de vervaardiging van een Javaansch-Nederduitsch lexicon, wier namen het genoeg zal wezen te noemen, om de schoonste resultaten van hunnen arbeid te verwachten. Het zijn de heeren C. F. Winter en J. A. Wilkens. De eerste is in de geleerde wereld reeds te zeer bekend, dan dat wij hier een enkel woord behoeven te zeggen van zijne uitstekende bekendheid met eene taal en een volk, naar wier kennis men in Europa thans zoo begeerig uitziet. De heer J. A. Wilkens was sedert 1833 in
--- 3 ---
de gelegenheid, eerst als élève aan het nu ingetrokken Instituut voor de Javaansche taal te Surakarta, zoo wel van den heer Gericke als van den heer Winter het Javaansch te leeren, en daarna als mede-on-derwijzer, onder de leiding van den heer Winter, de studie dier taal voort te zetten. De heer Winter, die zijne talenten dus het best kan beoordeelen, noodigde hem uit, om gezamenlijk met hem aan het vervaardigen van een Javaansch lexicon te arbeiden. En terwijl het zeker is, dat, zonder den heer Winter, onmogelijk een Javaansch woordenboek van dien omvang en met die juistheid in de uitlegging der woorden vervaardigd kan worden, als waarmede hij sedert een jaar zich onledig houdt, verklaart de heer Winter aan den anderen kant, dat de uitwerking van de door hem geleverde bouwstoffen aan niemand beter dan aan den heer Wilkens is toevertrouwd, die bij eene groote bekendheid met het Javaansch tevens eene naauwkeurige kennis van den aard en de zamenstelling eener taal in het algemeen paart, en alzoo juist berekend is voor de bewerking van een Javaansch woordenboek, wanneer hem daartoe de bouwstoffen geleverd zijn. De vereeniging dezer omstandigheden was er dan ook toe noodig, om zulk eenen arbeid daar te stellen als waarover wij thans spreken.
De Redactie van het Tijdschrift voor Neêrlandsch Indië is in de gelukkige gelegenheid geweest, het door deze beide heeren afgewerkte gedeelte te zien, en van hen eenige mededeelingen te ontvangen omtrent den aard en zamenstelling van het geheele werk; terwijl [ter...]
--- 4 ---
[...wijl] zij hun tevens heeft aangeboden, om door middel van haar Tijdschrift daarvan eene proeve uit te geven, ten einde de belangstelling van het publiek in dezen arbeid op te wekken.
Het woordenboek is Etymologisch bewerkt. Daarmede wordt echter niet altoos het eerst opgegeven woord als grondwoord aangewezen, waarvan de daaronder volgende woorden zijn afgeleid. De woorden, die voorzetsels en aanhechtsels hebben, zijn ongetwijfeld afgeleide woorden. Wanneer men, om tot het grondwoord op te klimmen, deze bijvoegselen wegneemt, treft men het woord eindelijk, onder verschillende vormen, in deszelfs eenvoudigste gedaante aan. Welken dezer verschillende vormen moet men nu als grondwoord aannemen? Hierover is het niet mogelijk uitspraak te doen.
Om van de zoo vele gevallen slechts een als voorbeeld aan te halen, mogen daartoe de woorden, in de Proeve van het woordenboek onder atur, gerangschikt, dienen.
Wanneer men ngaturi, ngaturake, paturan, mituturi, mituturake, pitutur, nyaturi, nyaturake, payatur, caturan, enz. van derzelver voorzetsels en aanhechtsels berooft, verkrijgt men atur, tutur en catur, Indien men vraagt, waarom zij atur, boven aan geplaatst hebben, zoude daarop moeten geantwoord worden, dat daarvoor [daar...]
--- 5 ---
[...voor] even zoo weinig grond bestaat als diegene, die tutur of catur er boven aan zouden wenschen geplaatst te zien, daarvoor redenen zouden kunnen aangeven; en het is evenwel niet te ontkennen, dat al die woorden van een en hetzelfde grondwoord moeten zijn afgeleid.
Er bestaat bij de heeren Winter en Wilkens, nog een tweede punt van twijfel omtrent de keus van een grondwoord: tusschen een zelfstandig naamwoord en het werkwoord, waarvan het denkbeeld van het eerste is ontleend. Beiden worden dikwijls, naar derzelver bijzonderen vorm, onder de eenvoudigste gedaante aangetroffen. Zoo zal uit dit oogpunt beschouwd het denkbeeld van atur, gezegde, uit matur, spreken, zeggen, moeten zijn voortgevloeid; zoo ook: undur, achterwaartsche gang, uit mundur, achterwaarts gaan; ulih, het naar huis gaan, uit mulih, naar huis gaan, enz.
Al deze zwarigheden hebben hen genoopt de keus van een grondwoord in het midden te laten; echter zullen zij, van die woorden sprekende, zich van het woord grondwoord moeten bedienen.
De etymologische bewerking heeft alleen de strekking om den lezer een gemakkelijk en duidelijk overzigt te geven over de afleidingen der woorden, die, indien men het zoo noemen mag, tot denzelfden tak behooren, en over de wijzigingen van derzelver beteekenissen.
De voorbeelden ter opheldering in de Proeve zijn
--- 6 ---
gedeeltelijk uit de dagelijksch spreektaal genomen, en gedeeltelijk uit de Bimo suci, Papali, Romo en Brotoyudho (deze laatste in de groote Tembang) getrokken, welke hun onder het uitwerken voor de hand lagen. De schrijvers zullen naderhand in de keus daarvan zich bepalen tot de meest bekende werken, als: de Romo, Brotoyudho, Wiwoho, Haji Soko, enz. met aanwijzing van den zang en de Podho, opdat men de aangehaalde plaatsen gemakkelijk zoude kunnen opslaan.
Zij hebben voorts de ngoko-taal, welke zonder twijfel ouder is dan het kromo, tot grondslag genomen, en uit dien hoofde bij woorden, die te gelijk ngoko en kromo zijn, alleen den ngoko-vorm opgegeven.
Er zijn in het Javaansch eenige bedrijvende werkwoorden, die nimmer in den lijdenden vorm voorkomen, als: awèh, geven, asok, storten, (in de beteekenis van betalen) enz.; sommige werkwoorden willen in dezen vorm alleen door het voorzetsels di, overgebragt worden, als: nututi, Naloopen om in te halen, ditututi, mêmêdèni, Bevreesd maken, trachten te verschrikken, diwêwêdèni, enz., andere weder wijken van den gewonen regel van veranderingen der eerste hoksoros in dezen vorm af, als: ngajèni, De waarde van iets bepalen, dipangajèni, mirêng, hooren, kamirêngan, enz. Het is hun daarom noodzakelijk voorgekomen om de lijdende vormen achter de werkwoorden, die daarvoor vatbaar zijn op te geven.
--- 7 ---
Bovendien zijn er nog twee lijdende vormen, welke meestal in poezij worden aangetroffen; de 1e is die, welke door het voorzetsel ing, bij werkwoorden die met nga, of door inlassching van na, bij die, welke met eene andere haksoro beginnen, gevormd wordt; en de 2e door het voorzetsel den. Van deze vormen hebben zij alleen den eersten opgegeven, dewijl de laatste geheel met den prosaischen lijdenden vorm di, overeenkomt.
Zeker Javaan te Surakarta bekend als de eenige geleerde in de kawi-taal, met name Radhen Ronggo Warsito, is hun behulpzaam in de uitlegging der min bekende kawi-woorden, welke in de lijsten van den heer Winter voorhanden zijn, en waarvan de beteekenissen reeds tot de letter ma, door den Radhen in het Javaansch zijn verklaard.
Vroeger reeds hadden zij redenen aan de juistheid van Radhen Ronggo Warsito's uitleggingen te twijfelen. Sedert zij met den heer Van den Ham in kennis zijn geraakt, en het een en ander over het Sanskritisch van hem hoorden, zijn zij in dien twijfel versterkt geworden, want, het is dien heer een en andermaal gebleken, dat de door dien Javaan opgegevene beteekenissen van onderscheidene Kawi-woorden bij vergelijking met het Sanskritisch, waaruit zij blijkbaar zijn overgenomen, al te verschillend, ja tegenstrijdig zijn uitgevallen om voor afwijkingen in beteekenis te kunnen gelden. Ook zijn de beteekenissen door Radhen Ronggo Warsito opgegeven zeer dikwijls [dik...]
--- 8 ---
[...wijls] in wederspraak met de uitleggingen van den Sultan van Sumanap, die althans niet minder geleerd is dan de Raden Ronggo Warsito. Daarenboven legt deze Radhen hetzelfde woord nu eens zoo., dan weder anders uit, en is ver van zich gelijk te blijven. Nog meer: soms kan men zijne uitleggingen zeer gemakkelijk op het spoor komen en ziet men duidelijk, dathij uit bekende Javaansche woorden eene verklaring op 't ongeveer gesmeed heeft, omtrent even zoo als wanneer men b. v. het fransche port d'armes door poort der armen (of behoeftigen) wilde verklaren. Zoo legt hij, om slechts een voorbeeld te noemen, suman, hetwelk toch volgens den heer Van den Ham niets anders dan eene verkorting van asuman. (Sansc. anosuman eig. de stralende) de zon is, door luwih, uit, omdat het woord man, in het Kawi voortreffelijk beteekent en su, hetzelfde; dus: zeer voortreffelijk! Dat suman, een verkorting is van asuman, vindt men in eene der Paniti Sastro's bevestigd, waar men in den aanhef leest: kaping kalihipun, sun sêmbah Bathara Suman, Suman iku têgêsipun Sang Yyang Rawi, wèh padhanging paningal. Ten tweede bid ik God Suman aan; Suman beteekent de Zonnegod, die het licht aan het gezigt geeft.
Dit onderzoek heeft, zoo als gezegd is, zich slechts bepaald tot woordvergelijking. Een naauwkeuriger onderzoek zoude daarin bestaan, indien men oude kawische manuscripten las, waarin die woorden veel voorkomen, [voor…]
--- 9 ---
[…komen,] ten einde uit den zin te kunnen opmaken of de door de Javanen daaraan gegevene beteekenissen al dan niet aannemelijk zijn. Doch dit is eene taak, die welligt met groote moeijelijkheden zal gepaard gaan, en zoo lang het op deze wijze nog niet bewezen is, dat de Javanen vroeger andere beteekenissen aan die woorden gehecht hebben, zal men zich in zeer vele gevallen met de uitleggingen der Javaansche geleerden moeten tevreden stellen.
Daar de middelweg in dergelijke gevallen gewoonlijk de beste is, hebben de Schrijvers, ondanks den twijfel, die er bestaat, Ronggo Warsito's uitlegging der Kawi-woorden in het woordenboek opgenomen, en door de letters R. W. onderscheiden, om zich alzoo van de verantwoordelijkheid omtrent de juistheid der beteekenis te ontslaan.
Zij zullen de beteekenis der Kawi-woorden volgens de uitlegging van den Sultan van Sumanap in de woorden-lijst vnn[2] Raffles werk, met den naam des schrijvers er achter, bij de voorgaande voegen, voor zoo ver namelijk de uitlegging verschillend is.
Er is nog een aantal woorden, welker klank alleen volgens den heer Van den Ham, reeds genoegzaam aantoont, dat zij niet aan het Sanskritisch ontleend zijn, als: sumêmprung, eensklaps weggaan. Ênting, op, lumaris, gaan, enz.
Deze woorden zijn ook als Kawi door den Radhen Ronggo Warsito opgegeven, en in het woordenboek opgenomen, hoezeer de Schrijvers gelooven, dat zij
--- 10 ---
beschouwd moeten worden als tot de poëzij te behooren, daar zij nooit in proza worden aangetroffen. Omtrent de uitlegging dezer woorden vermeenen zij zonder schroom zich te kunnen verlaten op den Radhen Ronggo Warsito.
De Sanskritische beteekenis, die men hier en daar achter de Kawi-woorden vindt, hebben de Schrijvers aan de welwillendheid van den heer Van den Ham te danken, die ook de goedheid heeft gehad het nederduitsch in de proeve na te zien.
Hoezeer spreekwoorden en spreekwijzen in een woordenboek hier en daar behooren opgenomen te worden, hebben zij hunne gedachten er nog niet bijzonder op gevestigd, en, alleen voor de oogenblikkelijke behoefte zorgende, heeft de heer Winter zijnen tijd zoo veel mogelijk daaraan besteed, dat de woorden, die hij aan den heer Wilkens ter uitwerking geeft, met juistheid worden uitgelegd, waar op het voornamelijk aankomt.
Om zich de moeite te besparen telkens de woorden ter plaatse, waar zij behooren, ter neder te stellen, in den vorm, welke eene bepaalde kracht heeft, hebben zij noodig geoordeeld om de voorzetselen en aanhechtselen taalkundig te behandelen, zoo als men uit de hierbij gevoegde bladen over de ha, handelende zal kunnen zien.
Zij hebben daar onder anderen gezegd, welke kracht de ha, heeft, wanneer dezelve voor een zelfstandig naamwoord te staan komt, als in: akulambi, zoo zullen zij bij kulambi, het werkwoord akulambi,
--- 11 ---
niet behoeven op te geven. Dus zullen ook verscheidene vormen, waarover bij an, gesproken is, komen te vervallen.
Bij de taalkundige behandeling der voor- en achterzetselen zullen zij zich eenige aanmerkingen veroorlooven op de Javaansche spraakkunst van wijlen den heer Cornets de Groot. Deze aanmerkingen zullen niet dienen om de waarde van het werk te verminderen, welke buitendien ieder kenner der Javaansche taal genoeg weet te schatten; integendeel, zij zullen voor de onvergelijkelijke verdienste van den schrijver pleiten, daar hij, reeds toen de taal voor de Europeanen zoo goed als nog ontoegankelijk was, zijne spraakkunst had zamengesteld, welke nog de aandacht verdient van hen, die hem op hetzelfde spoor willen volgen.
In de alphabetische rangschikking der woorden hebben zij eigendunkelijk de volgende wijze aangenomen: de woorden, wier eerste haksoro's dezelfde vokaal hebben, naar de volgorde der letters afzonderlijk onder elkander te plaatsen, als:
ar | ur | èr | or |
ara | uru | èru | ora |
ari | ure | eroh | ori |
are | uru | erak | orean |
aro | ari | eretan | |
arah | urahan |
--- 12 ---
arahan |
en zoo voorts.
Deze wijze, dunkt hun, verdient in zoo verre de voorkeur boven de alphabetische orde, zonder in acht neming der eerste vokalen, dat het opzoeken der woorden, volgens de door hen aangenomene, gemakkelijker valt. Ook schijnt zij overeenkomstig met den aard der taal. Misschien zoude het nog gemakkelijker en eigenaardiger zijn, indien zij de Sanskritische wijze volgden, om ook de tweede letters van dezelfde vokaal onder elkander te plaatsen, zonder te letten of de derde en verdere letters alphabetisch op elkander volgen, en zoo vervolgens de volgende letters van dezelfde vokaal.
Zij hebben de grondwoorden met a au [a en [ao en de daarvan afgeleide woorden afgehandeld, en houden zich nu met de i, bezig. Men zal naar de woorden bij ata, voorkomende, ten naasten bij kunnen opmaken, hoeveel zij reeds afgewerkt hebben, en toch ondervindt dit werk veel vertraging van de zijde des heeren Winter, wien, door zijne beroepsbezigheden, schier geen tijd overschiet, om zich aan de voortzetting van hetzelve toe te wijden.
Wij vermeenen den Lezer genoegzaam ingelicht te hebben omtrent het woordenboek der heeren Winter en Wilkens, over welks doelmatigheid en volledigheid men uit de Proeve, die nog eene nadere herziening vereischt, vooral de taalkundige uitwerking van de a, best zal kunnen oordeelen.
--- 13 ---
Ha
- ha
- De eerste haksoro van het Javaansch Alphabet:
§ 1. Zij komt zeer dikwijls als voorzetsel voor en wordt voor de zelfstandige naamwoorden, bijvoegelijke naamwoorden, bijwoorden en werkwoorden geplaatst.
Dit voorzetsel is alleen van invloed bij de zelfstandige naamwoorden, en moet voor de andere rededeelen te staan komende, als overtollig beschouwd worden, vermits hetzelve alleen welluidendheidshalve het woord verlengt, zonder dat de beteekenis van hetzelve daardoor eenige wijziging ondergaat, als: abagus voor bagus, schoon, abêcik voor bêcik, goed, abangêt voor bangêt, zeer, akathah voor kathah, veel, angaturi voor ngaturi, aanbieden, uitnoodigen, anampèni voor nampèni, ontvangen, amambêngi voor mambêngi, beletten, enz. Deze verlenging heeft nogtans iets aangenaams voor het gehoor en wordt zeer veel gebezigd.
§ 2. De zelfstandige naamwoorden worden door het vooraanstellen van de a, in werkwoorden [werk…] -
--- 14 ---
- [woorden] veranderd, als: kêmbên. Het kleed waarmede de Javaansche vrouwen haren boezem bedekt houden, akêmbên, zulk een kleed omhebben, saruwal, broek, asaruwal, een' broek aanhebben; kulambi, buis, akulambi, een buis aan hebben; tarub, tent, atarub, eene tent opslaan, griya, huis, agriya, huizen, wonen, enz.
§ 3. Deze soort van werkwoorden kan niet lijdend worden gebezigd; zij zijn in hunnen aard onzijdige werkwoorden, ofschoon zij in het Nederduitsch niet dan door omschrijving en met behulp van bedrijvende werkwoorden te vertalen zijn en alzoo een bedrijvend aanzien verkrijgen. In deze werkwoorden heerscht welligt dezelfde geest als in de Nederduitsche: winkelen, grazen enz., welke zich misschien ook niet met één woord in de eene of andere taal laten overzetten; asaruwal, akulambi, atarub, zouden alsdan volgens den geest der taal in het Nederduitsch moeten worden terug gegeven door broeken, buizen, tenten, enz. -
--- 15 ---
- § 4. Deze soort van werkwoorden wordt meestal gevormd van stoffelijke zelfstandige naamwoorden, voor zoo ver namelijk de beteekenissen derzelve voor de wijziging, die deze vorm geeft, vatbaar zijn, terwijl het gebruik tot de volledigheid van den zin de opnoeming vereischt van de stof, soort, wijze van dragen of zamenstel, of het getal enz., des grondwoords, als: akulambi baludru, een fluweelen buis aanhebben, akêris dhapur sangkêlat, eene kris in den gordel hebben van de Sangkêlat soort akêris kêlabang pipitan, eene kris in den gordel hebben onder den regterarm met den kop van het gevest naar achteren gekeerd, omah alawang kupu tarung, een eene vleugeldeur hebbend huis, lading agaran ukir-ukiran, een een uitgesneden heft hebbend mes, kewan kang asuku pat, dieren, die vier pooten hebben. Zoo wordt bij de vertooning van de waijang gezegd van den held Gathutkoco: aotot kawat, spieren hebben van koperdraad,
-
--- 16 ---
- abalung wêsi, beenen, knokken hebben van ijzer, awulu dom. Haren aan zijn ligchaam hebben van naalden.
§ 5. Deze vorm komt ook voor in het geval, waarin iets tot eenig ander einde dan waartoe het eigenlijk dient gebezigd wordt. Het werkwoord wordt dan gevormd van het zelfstandig naamwoord, hetwelk de afwezige zaak aanduidt, wier plaats door eene op ongewone wijze gebruikte vervangen wordt, gelijk men in de Babadh leest van zekeren smid, die eene bovennatuurlijke kracht bezat: aparon dhêngkul. Tot aanbeeld bezigen de knie, van paron, aanbeeld, asupit dariji Tot tang bezigen de vingers, van supit, tang, apalu tangan, Tot hamer bezigen de hand, van palu, hamer, aububan irung, Tot blaasbalg bezigen den neus, van ububan, blaasbalg.
§ 6. Wanneer gemelde werkwoorden in eenen vragenden zin gebezigd moeten worden, zouden de zelfstandige naamwoorden, die de stof, soort enz. van de grondwoorden -
--- 17 ---
- aanduiden door een vragend voornaamwoord vervangen kunnen worden, als: ladinge agaran apa, welk een heft heeft het mes?
§ 7. In spreekwijzen, waaraan eene herhaalde ontkenning nadruk bijzet, wordt deze soort van werkwoorden wel eens gebezigd, zonder nadere bepaling, als zijnde de zin op zich zelven reeds volledig, als: ora aikêt ora abêbêd. Geen hoofddoek om, noch kleed aanhebben, (geen van beiden bezitten). Ora asanak ora akadang, Noch vrienden noch bloedverwanten hebben.
§ 8. Ofschoon het als een regel, door de dichters aangenomen aangemerkt moet worden, om zoodanige zelfstandige naamwoorden door voorvoeging van a, tot werkwoorden te vormen, heeft de weglating van dit voorzetsel nogtans menigvuldiger plaats dan de opvolging van dezen regel, zelfs bij woorden, waar de voorplaatsing van de a, geenen den minsten wanklank te weeg brengt, maar integendeel meer met den -
--- 18 ---
- smaak van keurige schrijvers, die anders zoo zeer op verlenging der woorden gesteld zijn, strookt. Men zal evenwel gemakkelijk begrijpen dat de zelfstandige naamwoorden, die met a, beginnen, dit voorzetsel niet kunnen aannemen, zonder het gehoor te hinderen, en de weglating van de a, daar bijval verdient, als in: aikêt. Een hoofddoek omhebben, aomah, wonen, enz.
Hoe het ook zij, de verzuiming van dezen regel kan geene aanleiding tot misvatting aan hen geven, die met de poezij min of meer gemeenzaam geworden zijn; zij zullen b.v. uit de volgende dichtregelen wel begrijpen, dat kulambi, en bênik, door de er bij gevoegde nadere bepaling en uit den zin geene zelfstandige naamwoorden, maar werkwoorden zijn: wong kuning klambia gadhung, bênik êmas sanga sisih, Geel mensch! doe een groen kleed aan, en gouden knoopen, negen aan iedere zyde, (Jav. liedje) niettegenstaande men volgens den regel zoude moeten schrijven: -
--- 19 ---
- aklambia gadhung, Doe een groen kleed aan, en abênika êmas. Doe gouden knoopen aan. Zoo leest men ook in de Broto Yudho, toen Krêsno in toorn ontstoken, zich duizendvoudig vergrootte: kang bau (abau) papat tiga, kang netra (anetra) têlu papat, wus munggèng sariranira, Al wat vier en drie armen had, al wat drie en vier oogen had, (dit alles) was in zijn ligchaam vereenigd.
§ 9. De plaatsing van de a, achter een woord geeft de aanvoegende of de gebiedende wijs te kennen.
§ 10. Deze haksoro komt soms veranderd achter de woorden voor, die niet op eene lêgênno eindigen, zoo als hier onder wordt aangetoond.
Op i volgende in ya, als: baliya, kariya, lamiya, enz.
Op [ volgende in ya, als: gaweya, lareya, pepeya, enz.
Op u volgende in wa, als: turuwa, mèluwa, gumuyuwa, enz.
Op [ o volgende in wa, als: -
--- 20 ---
- asowa, ngilowa, mopowa, enz.
Wanneer het woord op eene dier letters eindigt, waarin de a, naar de voorafgaande Sandangngans,[3] veranderen moet, zoo wordt dezelve onveranderd er achteraan gesteld als: bayi, bayia, sèwu, sèwua, cuwo, cuwoa.
Op h volgende, blijft zij onveranderd, als: gajaha, muliha, wisuha, of men laat anders de Wignyan weg, wanneer dezelve achter de Wulu, Suku, Taling of Taling Tarung moet te staan komen, en plaatst naar de laatste vokaal van het woord de daartoe vereischt wordende Haksoro er achter, als: muliya, wisuwa, enz.
Op = volgende verandert de a, in nga, als: balunga, malanga, enz.
Op / volgende verandert de a in ra als: matura, ajèra.
Achter een woord, dat op eenen medeklinker eindigt, wordt de a in de Pasangngan[4] van die laatste van die laatste letter veranderd, als: mangan, mangana, adus, adusa.
De woorden op Lêgênno's eindigende, nemen [ne…] -
--- 21 ---
- […men] de a, onveranderd achter zich aan, als: nagara, nagaraa, anggawa, anggawaa, nata, nataa, enz.[5]
§ 11. In het Javaansch zijn niet alleen de werkwoorden voor de aanvoegende wijs vatbaar, ook de zelfstandige naamwoorden, bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden kunnen dezen vorm aannemen, als: tiyang, mensch, tiyanga jawi, tiyanga cina, Het zij een Javaan, het zij een Chinees (d.i.) wie het ook zij, een Javaan of een Chinees). Kêbo, karbouw, yèn kowe kêboa dak pasangi waluku, Indien gij een karbouw waart, zou ik u voor den ploeg spannen. Gêdhe, groot, gêdhea cilika, Het zij groot, het zij klein. Bungah, verheugd. Aku bungaha patut, karana ana sababe, Ware ik verheugd, dit zou mij voegen, dewijl er redenen voor zijn. Esuk, vroeg, 'smorgens. Awan, laat, 'smiddags, esuka awana anggêr aku mrene kowe katêmu turu, Het zij vroeg, het zij laat, wanneer ik maar hier kom, -
--- 22 ---
- wordt gij slapende gevonden. Ing kene, hier, ing kono, daar, ing kenea ing konoa samangsane katêmu cêkêlên. Het zij hier, het zij daar, wanneer het gevonden wordt, houdt het aan.
§ 12. Eenige bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden kunnen in de gebiedende wijs voorkomen, als: mantêp, bestendig, vast. Mantêpa olèhmu suwita, Wees bestendig in uw dienen. Atut, eensgezind, eendragtig. Atuta olèhmu bêbojon, Wees eensgezind met uwe vrouw in het húwelijk. Bungah, verheugd. Kowe saiki bungaha sabab bakal kaulihake marang kalungguhanamu lawas, Wees nu verheugd, want gij zult in uwen ouden post hersteld worden. balaka, openhartig. balakaa bae marang aku, Wees maar openhartig jegens mij. gêlis, schielijk. gêlisa mangan, Eet schielijk. Kêrêp, dikwijls. Kêrêpa mrene, Kom dikwijls hier. Barêng, gezamenlijk, te gelijk. Barênga mangkat, Vertrekt gezamenlijk. Mêngkono [mêng…] -
--- 23 ---
- […kono] zoo, zoodanig. Mêngkonoa yan kowe lungguh, Wees zoo, zoodanig als gij zit, enz. Daarentegen zijn er bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden, die volgens hunnen aard dezen vorm van gebiedende wijs niet kunnen hebben; deze zijn: kandêl, dik, cilik, klein, sêpêt, wrang, zamentrekkend, murah, goedkoop akèh, veel, kapriye, hoe, enz.
Wat de bovengenoemde bijvoegelijke naamwoorden betreft, de onvatbaarheid voor deze gebiedende wijs heeft haren grond daarin, dat zij eene hoedanigheid te kennen geven, wier verwisseling niet in de magt gelegen is van den persoon of de zaak, waaraan dezelve toebehoort, noch in die van den gebieder, ten zij een goddelijk wezen als gebiedende voorkomt, of de verandering van hoedanigheid geschieden moet door bezwering, tooverij of goochelarij, zoo als in dergelijke gevallen van deze gebiedende wijs gebruik is gemaakt in Winters vertaling van de duizend en ééne nacht. -
--- 24 ---
- § 13. Thans hebben wij alleen nog over de werkwoorden te spreken, tot welker gebied de aanvoegende en gebiedende wijs eigenlijk behooren.
§ 14. Alle onzijdige werkwoorden nemen in beide wijzen de a, achter zich aan, als: mulih, naar huis gaan; in de aanv. Aku muliha saiki kowe ora kêna nglarangi, Al ging ik nu naar huis, gij zoudt het mij niet mogen verbieden, in de geb. yèn uwis pagaweyanamu muliha, Ga naar huis, zoo uw werk af is. Adus, zich wasschen, baden, in de aanv. Uwong yèn dhasar kulite irêng, adusa ping pira-pira iya môngsa bisaa dadi putih, Hij wiens vel van natuur zwart is, moge zich wasschen zoo veel hij wil, hij zal er toch niet blank door worden; in de geb. Sadurunge kowe nganggo-anggo adusa dhisik, wasch u alvorens gij u aankleedt; turu, slapen, in de aanv. Yèn aku mau turua môngsa ngrungua kowe têka, Indien ik geslapen [gesla…] -
--- 25 ---
- […pen] had, zou ik u niet hebben hooren komen; in de geb. Turua yèn kowe wis mangan, Slaap, nadat gij gegeten, hebt, enz.
§ 15. De bedrijvende werkwoorden, oorspronkelijke of afgeleide, voor zoo ver dezelve niet het aanhechtsel ai,[6] achter zich hebben, vorderen dezen vorm van de gebiedende wijs: 1° Wanneer de vierde naamval weggelaten kan worden, als: maca, lezen, macaa, lees; mangan, eten, mangana, eet; nyuduk, steken, nyuduka, steek, enz. 2°. Wanneer de vierde naamval in eenen onbepaalden zin voorkomt, als: yèn kowe arêp mèlu aku nganggoa kulambi rêsik, Indien gij met mij wilt gaan, doe een schoon buis aan. Yèn kowe mrana angawaa batur loro, Indien gij er naar toe gaat, neem twee bedienden mede. Yèn kowe ora duwe dhuwit, anjaluka marang bêndaramu, Zoo gij geen geld hebt, vraag (het) uwen heer. -
--- 26 ---
- § 16. Genoemde werkwoorden vorderen in de gebiedende wijs het aanhechtsel aen\[7] 1°. Wanneer de vierde naamval met een voornaamwoord, of met het soms in de hoedanigheid van bepalend lidwoord voorkomende bezittelijk voornaamwoord [a voorkomt: anggonên kulambiku iki, of kulambiku iki anggonên, Trek deze mijne buis aan; van nganggo, gebruiken, aantrekken, aandoen. Yèn kowe mrana baturmu dhewe gawanên, Indien gij er naar toe gaat, neem uwe eigene bedienden mede; van anggawa brengen, medenemen. Uwong kae tundhungên, Jaag dat mensch weg; van
-
--- 27 ---
- nundhung, wegjagen. Layange suwèkên bae, Verscheur maar den brief; van nyuwèk, Verscheuren. Jaran sing mêntas dak tunggangi guyangên, of guyangên jaran sing mêntas dak tunggangi, wasch het paard, dat ik pas bereden heb; van angguyang, wasschen van dieren. Yèn ana duwèkku kang kokarêpi, jalukên bae aja kocolong, Indien er iets van mijn goed is, dat gij hebben wilt, vraag het slechts, steel het niet weg; van anjaluk, vragen. 2°. Wanneer de zaak door de voorafgaande of daarop volgende zinsnede genoegzaam bepaald is: yèn ana asu malêbu ing kene pênthungên, zoo er een hond hier binnen komt, knuppel hem; van mênthung, knuppelen.
§ 17. Men zal bij vergelijking der in de twee laatste paragrafen voorkomende voorbeelden opgemerkt hebben, dat bij de werkwoorden in de onbepaalde gebiedende wijs de eerste haksoro overanderd blijft, en in de bepaalde, volgens de regelen van veranderingen, met andere verwisseld [ver...] -
--- 28 ---
- […wisseld] of het voorzetsel weggelaten wordt.
§ 18. De werkwoorden, waarvan bij § 15, melding is gemaakt, vereischen in alle gevallen de a, achter zich in de aanvoegende wijs.
§ 19. Eindelijk dient hier nog opgemerkt te worden, dat de gebiedende wijs naar den aard van de taal zich alleen bepaalt tot het laag-Javaansch; in het hoog-Javaansch bedient men zich in dergelijke gevallen van de wenschende wijs, voor zoo ver men een dienstbewijs ten zijnen behoeve verlangt. Geschiedt het bevel ten behoeve van den aangesproken persoon zelven, zoo neemt men die woorden ter aanvulling te baat welke naar den zin het meest gepast zijn, en omschrijft en omkleedt men alzoo het bevel geheel in beleefde uitdrukkingen. Eenige vergelijkende voorbeelden tusschen het laag en hoog Javaansch zullen ter opheldering hier niet overbodig wezen. Laag Javaansch: -
--- 29 ---
- Yèn kowe lunga mênyang kantor layangku iki gawanên mrana pisan, Zoo gij naar het kantoor gaat, breng dezen mijnen brief er te gelijk heen. Hoog Jav: bilih sampeyan tindak dhatêng ing kantor, sêrat kula punika mugi kabêktaa mrika pisan, Zoo gij naar het kantoor gaat, moge deze mijn brief er te gelijk heen gebragt worden. Beleefder: mugi wontêna pitulung sampeyan ambêktakakên mrika pisan sêrat kula punika, Moge er uwe hulp zijn, voor mij dezen mijnen brief te gelijk daar henen te brengen, of kula mugi kalilana angnunutakên sêrat kula punika pisan, Het zij mij vergund dezen mijnen brief te gelijk mede te geven. Laag Jav: yèn kowe mrana anggawaa batur loro, Indien gij er naartoe gaat, neem twee bedienden mede. Hoog Jav: manawi sampeyan tindak mrika prayogi ambêkta rencang kêkalih, Indien gij er naar toe gaat, is het goed twee bedienden mede te nemen.
§ 20. Omtrent den uitgang der gebiedende en aanvoegende [aan…] -
--- 30 ---
- […voegende] wijs van de werkwoorden, welke het aanhechtsel i, achter zich hebben zal bij ana, gehandeld worden.
__________
- ata
- Kw. Zoo veel als: kunêng, byatita, enz. R. W. Bij de verandering van onderwerp in gedichten is het aangenomen om telkens af te breken met te zeggen: kunêng sanalika, Bim. S. Houden wij een oogenblik op, of: byatitanên kang, maksih anèng awan, Bim. S. Laat hem daar, of zwijgen wij van hem, die zich nog op weg bevindt, Sanscr. Atha. vervolgens, hierna V. D. H.
- ati
- N. manah, K. galih, K. H. Hart. ati uwong, Menschen hart. kasuduk kêna atine, Gestoken zijnde is zijn hart getroffen. Lever. sate ati, Speetjes lever. Gemoed. susah atine, Bedroefd is zijn gemoed. atine buntu, Zijn hart is digt, toe, zonder doortogt, zegt men van iemand, die door onaangename gedachten ter neergeslagen is; en atine bolong, Zijn hart is door, heeft een gat, is open, wanneer [wan…]
-
--- 31 ---
- […neer] hij van die kwellende gedachten ontslagen is. Zij worden ook genomen voor verstandelijke vermogens als: atine kêthul, Zijn hart is stomp, gezegd van iemand, die onbevattelijk is, traag van begrip is, en atine landhêp, Zijn hart is scherp, van een bevattelijk mensch, van iemand, die vlug van geest is.
De spreekwijs: ilang atine, Zijn hart is weg, wil zoo veel zeggen als: hij meent het leven te verliezen, en wordt gebezigd ten aanzien van iemand, die verschrikt is. b.v. uwong yèn rumasa kaluputan ing nagara, samangsane kapapag Mantri Sapuluh atine ilang, Hij, die zich tegen den lande schuldig gevoelt, verliest het hart, wanneer een Mantri Sapuluh (een lid van deregtbank Balé mangu) hem tegenkomt. Aard, inborst. Atine bêcik, Zijn inborst is goed. Ati dêngki, Nijdig van aard. Ati sarèh, Bedaard, zachtmoedig van aard. Ati gêdhe. Hooghartig. Het voorwerp van liefde en genegenheid; hetgeen iemand aan het hart hangt. Sakehe anakku mung kowe sing dadi [da…] -
--- 32 ---
- […di] atiku, Van al mijne kinderen zijt gij het alleen, dat mij aan het hart hangt. Zij hebben soms het tegenovergestelde te beteekenen, namelijk: leed, smart, gramschap, als: aku arêp têtakon marang kowe, nanging aku wêdi bokmanawa dadi atimu, Ik wil u iets vragen, maar ik vrees het mogt uw leed, gramschap worden, (dat gij het mij kwalijk zult nemen.) Het schijnt dat hier eene weglating plaats heeft van het woord rêngat, Barst, leed, of nêpsu, Toorn, gramschap, hetwelk echter daaronder verstaan moet worden. Het zou derhalve ter voorkoming van dubbelzinnigheid, verkiezelijker zijn om, wanneer het smart, leed of gramschap moet beteekenen, den zin met een dier zelfstandige naamwoorden te verduidelijken, als: aja dadi nêpsune atimu, aku duwe panjaluk marang kowe, Dat het uwe gramschap niet worde, (Neem het mij niet kwalijk) ik heb een verzoek aan U.
1. Ati. N. K. Het zachte gedeelte binnen in het hout, hetwelk men niet in alle -
--- 33 ---
- houtsoorten vindt. Men heeft het in de Waru, Randu, Dadap, Kelor, enz.
2. Atèn, N. Manah, K. Galih, K. H. worden als bijvoegelijke naamwoorden gebezigd in zamenstelling met kakon, N. kakênan, K. van kaku N. kakên, K. stijf, als: kakon atèn, N. kakênan manah, K. kakênan galih, K. H. Ongeduldig. Het wordt gezegd van eenen ongeduldige, die bij de ondervinding van de minste zwarigheden in zijn werk het geduld verliest en hetgeen hij voornam met bedaardheid te verrigten met onverschilligheid voleindigt of in drift vernietigt. Zamengesteld met cugêtan, N. K. van cugêt, Uit, geeindigd, einde, als: cugatên[8] atèn, N. - manah, K. - galih, K. H. Ligtgeraakt.
3. Atèn-atèn, N. mêmanahan, K. gêgalihan, K. H. Aard, geaardheid (van personen). In het gebruik komen dezelve voor met zulke bijvoegelijke naamwoorden, die bijzondere hoedanigheden aanduiden als: atèn-atène sarèh, Zijn -
--- 34 ---
- aard is zacht, bedaard, zachtmoedig. Atèn-atène brangasan, Zijn aard is driftig, oploopend. Atèn-atène kêndho, Zijn aard is zwak, verleidbaar, soms ook: manieren. Atèn-atène alus, Zijn aard is fijn, zijne manieren zijn beschaafd. De bijvoegelijke naamwoorden ala, slecht, bêcik, goed, komen nimmer met atèn-atèn, voor, waarvoor men dan zeggen moet ati ala, slecht hart of ati bêcik, goed hart.
4. Atèn-atèn, K. N. Het binnenste gedeelt van de bambu.
5. Ngati-ati. N. Ngatos-atos, K. Voovzigtig,[9] omzigtig. Uwong lêlungan bêngi bêcik sing ngati-ati, Het is goed voorzigtig te zijn als men des nachts reist. Di ngati-ati olèhmu ngrêsiki gêlas kae, Wees voorzigtig bij het schoon maken vandat glas. (diati-ati, ingati-ati) N. (dipun atos-atos, ingatos-atos) K. Met voorzigtigheid doen. Panyêratipun kêdah dipun atos-atos, -
--- 35 ---
- Het schrijven daarvan moet volstrekt met voorzigtigheid gedaan worden.
6. Ati-ati, N. K. Gelukkig. Het komt alleen in de dagelijksche spreektaal voor: ati-ati têmên, yèn aku bisaa dadi bupati, Het zoude inderdaad gelukkig zijn, indien ik Bupatie kon worden.
7. Pangati-ati, N. Pangatos-atos, K. Voorzigtigheid, omzigtigheid. Aja kurang pangati-ati, Dat het niet aan voorzigtigheid ontbreke. - ati
- Kw. (luwih) zeer, uitermate ati garjitanira, (luwih bungahe) Uitermate was zijne vreugde. R. W. Sk. Ati, zeer, uitermate, het Nederduitsch over in zamenstelling met bijvoegelijke naamwoorden. V. D. H.
- atu
- Kw. (têmên) zeer, opregt, wezenlijk. R. W.
- atah
- Kw. (bêcik) Goed, mooi. R. W.
- ati-ati
- Zie ati, Jav. 6.
- atianta
- matianta, KW. Zie ati, Kw. R. W. Sk. Atyanta. Bovenmatig. V. D. H.
- atèn
- Zie ati, Jav. 2.
-
--- 36 ---
- atèn-atèn
- Zie ati, Jav. 3 en 4.
- atur
- N. K. Hetgeen sprekende wordt voorgedragen, te kennen gegeven. Gezegde. Punika atur panyuwun kula, Dit is mijn verzoek. Atur tabe kula, Mijne groete. Kapriye aturmu, Hoe was uw gezegde? (wat hebt gij gezegd?) Verklaring. Aturipun sêksi botên wontên ingkang gèsèh, rujuk sadaya, Geene van de verklaringen der getuigen is er, die verschillend is, alle komen met elkander overeen. Berigt, Verslag. Atur kula radèn Tumênggung Wiryanêgara, konjuka ing panjênênganipun lurah Kangjêng Radèn Tumênggung Mangkupraja. Berigt, verslag van mij Radhen Tommenggoeng Wirjo Negoro zij aangeboden aan Zijne Edelheid den Loerah (hoofd, waaraan men ondergeschikt is) Kangdjeng Radhen Toemmenggoeng Mangku Prodjo.
In gedichten komt het dikwijls als werkwoord voor in de beteekenis van ngaturi, (Zie 4) aanbieden, geven. Mulat Prabu Dasarata, [Dasa…] -
--- 37 ---
- […rata,] mring sagung punggawa mantri, kang samya atur uninga, Romo. De Koning Dhosoroto zag al de krijgsoversten en mantris, die hem kennis gaven. Atur sêmbah, Eene sêmbah aanbieden, maken. In de beteekenis van gezegde is. unjuk, of paunjukan, het Kromo Hinggil. kula sampun botên gadhah unjuk malih-malih, Ik heb geen gezegde meer. (Ik heb niets meer te zeggen).
1. tur, verkorting van atur, in gedichten, als: patêmbayan tur uninga, Romo. Behelzende kennisgave. Kang rayi matur tur sêmbah, pukulun anuwun runtik, Romo. Zijn jonger broeder zeide, eene sêmbah aanbiedende (makende): Heer! ik verzoek om uwe gramschap. (vergeef het mij). Als eene verkorting van matur, (zie 2.) Sri Krêsna tur pamit mring bibi, Broto J. Vorst Kresno sprak, vroeg om verlof aan zijne tante.
2. matur. N. K. Zeggen, spreken. Aanm. Men moet matur, van calathu, spreken en tutur, zeggen onderscheiden, hoewel het de beteekenis van beiden in zich vereenigt. [ver…] -
--- 38 ---
- […eenigt.] Bij matur, waarin zekere eerbied opgesloten ligt, is de spreker van eenen geringeren stand dan de aangesproken persoon, en mag gene als het ware niet dan na vooraf verlof daartoe te hebben gevraagd zijne belangens voordragen, of zijne meening te kennen geven. b. v. kula nuwun, kula badhe matur ing sampeyan, bilih parêng ing karsa sampeyan, kula nyuwun pamit badhe dhatêng ing dhusun, laminipun tigang dintên, Met uw verlof, ik wil tot u spreken. Indien het aan uwen wil behaagt, verzoek ik om een verlof van uiterlijk drie dagen, ten einde naar de dhesa te gaan. Een meerdere zegt tot zijnen mindere: matura balaka, apa nyata kowe arêp mênyang desa, spreek de waarheid of gij werkelijk naar de dhesa wilt gaan. Matura marang bêndaramu, yèn aku ora bisa mrana, sabab awakku ora pati kapenak, Zeg aan uwen Heer, dat ik daar niet komen kan, omdat mijn ligchaam niet te wel is (omdat ik een weinig ongesteld ben). Dezelfde aanm. is ook van toepassing voor
-
--- 39 ---
- atur, Voor en door personen van gelijken rang wordt beleefdheidshalve matur, onderling gebezigd. Sri Krêsna umatur, dewa sakawan ulun amakuwon, Broto J. Vorst Kresno zeide tot de vier goden: ik ga naar mijne tent. Het kromo hinggil is munjuk, gebezigd door en voor personen van geringeren rang of stand jegens aanzienlijken, welke meer zijn dan die tot wien men, matur, moet bezigen, zoo ook de daarvan afgeleide woorden.
3. aturan, of paturan, K. N. paunjukan. K. H. Geschrift, waarin men zijne belangens aan zijne meerderen voordraagt, zijne gevoelens mededeelt; schriftelijke verklaring. Paturane si anu, nyuwun adil têrus ing ukum, ora narima kapocot saka ing kalungguhane tanpa sabab, Het geschrift van N. is (luidt:)hij verzoekt om regt volgens de wet, hij is er niet over te vreden, dat hij ontslagen is uit zijne betrekking zonder reden.
4. ngaturi, N. K. (kaaturan, diaturi, -
--- 40 ---
- ingaturan) nyaosi, K. H. (kasaosan, disaosi, sinaosan) ngunjuki, K. H. (kaunjukan, diunjuki, ingunjukan, Doen toekomen, aanbieden, doen geworden. Ngaturi sêrat, Eenen brief aanbieden. Ngaturi uninga, ngunjuki ungina, Kennis geven. Nyaosi uninga, is niet gebruikelijk. Kangjêng tuwan residhèn sampun kaaturan sêrat, Den heer Resident is een brief aangeboden. Bêndara, sampeyan kula saosi angsal-asal[10] kula saking dhusun, Heer! Ik bied u aan, hetgeen ik voor u van de dhesa heb medegebragt.
5. ngaturi. N. K. (kaaturan, diaturi, ingaturan) Uitnoodigen, verzoeken. Sampeyan kula aturi pinarak dhatêng ing griya kula. Ik verzoek u in mijn huis te zitten (mij te bezoeken, bij mij te komen.) Pan sêdya amondhongi, kang raka ngaturan kondur, Romo. Hij wilde zijnen ouderen broeder terug halen om hem te verzoeken terug [te…] -
--- 41 ---
- […rug] te keeren. ngaturan, in het bovenstaande zoowel als in het volgende voorbeeld is eene verkorting van den poëtischen lijdenden vorm. Ingaturan, lampahira Sri, Narapati Krêsna, kang mêthuk ing jawi, angacarani, ngaturan lajêng, maringa jro pura. Broto J. Die den vorst Kresno buiten (het paleis) op zijne reis waren gaan ontmoeten, ontvingen hem, hij werd verzocht dadelijk binnen het paleis te gaan.
- Tot de minderen wordt ngaturi, niet gebezigd; hiervoor zegt men. andhawuhi, N. andhawahi, K. Gelasten, of akon, N. akèn. K. Laten.
6. ngaturake, N. K. (ka, diaturake, ingaturake) nyaosake, K. H. (ka, disaosake, sinaosake) ngunjukake, K. H. (ka, diunjukake, ingunjukake) Aandienen, aanmelden. Kula badhe kapanggih kalihan rama ijêngandika, mugi sampeyan aturakên, [atura…] -
--- 42 ---
- […kên,] Ik wensch uwen vader te ontmoeten, dien mij bij hem aan. Voordragen, aanbieden. Sowan kula ing sampeyan badhe ngaturakên prakawis, Mijne verschijning voor u is (dient) om u eene zaak voor te dragen. Paturan kula sampun kaunjukakên ing parentah, Mijne schriftelijke verklaring is reeds aan de overheid aangeboden. Jaranku dipundhut ing bêndara, iya banjur dak saosake, Mijn paard is mij door mijnen heer afgeeischt, ik heb het hem ook aangeboden (gegeven).
7. ngatur-aturi, N. K. (kaatur-aturan, diatur-aturi, ingatur-aturan) Gasten op een feest noodigen pun anu badhe mantu, ing dintên punika sampun ngatur-aturi, N. wil zijn zoon (of zijne dochter) uittrouwen, heden heeft hij de gasten (op het bruiloftsfeest) genoodigd.
8. atur-atur, N. K. nyênyaosi, unjuk-unjuk, K. H. Geschenken geven, aanbieden, in eenen onbepaalden zin. Sajrone taun iki ora ana uwong atur-atur [atur-…] -
--- 43 ---
- […atur] marang aku, Gedurende dit jaar is er niemand geweest, die mij geschenken aangeboden heeft. Para bupati môncanagari ing sabên mangsanipun sowan dhatêng nagari mawi unjuk-unjuk dhatêng inggil-inggilanipun, De Regenten van de buitenregentschappen boden aan hunne meerderen geschenken aan, telkens wanneer zij op de hoofdplaats verschenen. Men kan in eenen bepaalden zin genoemde werkwoorden bezigen door het zelfstandig naamwoord, dat de soort van het geschenk aanduidt, er achter te plaatsen, als: atur-atur kapal, Een paaard ten geschenke aanbieden. Unjuk-unjuk barang adi-adi saking nagari sabrang, Zeldzame, kostbare geschenken van de overzeesche landen aanbieden. Geschenk. Amung punika atur-atur kula, Dit slechts is mijn geschenk. Kula nyaosakên atur-atur kula warni uwos dhatêng sampeyan, Ik bied u mijn geschenk aan, bestaande in ongekookte rijst. Aanm. voornoemde werkwoorden worden ook alleen gebezigd ten aanzien
-
--- 44 ---
- van de minderen tegen over hnnne[11] meerderen en stellen den persoon met het geschenk voor den heer met al de onderdanigheid aan dezen verschuldigd tegenwoordig voor. Deze werkwoorden kunnen daarom niet gebezigd worden ten opzigte van onroerende goederen en men zegt dus niet: atur-atur griya utawi nagari, Een huis of een land ten geschenke geven.
9. katur, N. K. konjuk, K. H. Gerigt, aangeboden. Ngalamat sêrat kakur[12] dhumatêng ingkang saudara, (Het adres van Javaansche brieven). Het merk, het voorbeduidsel van den brief is gerigt aan zijnen vriend tabe kula katura dhumatêng ibu ijêngandika, Mijne groete zij aangeboden aan uwe moeder. Ingkang sêmbah sungkêm konjuka ing sampeyan dalêm, Zijne eerbiedige hulde (van den schrijver) zij aangeboden aan uwe Hoogheid. Katur surating nata, ing Mantili marang Dasarata Prabu, Romo. De brief van den Koning van Mantili werd den koning Dhosoroto aangeboden. In dienst brieven van ambtenaren aan hunne ondergeschikten [ondergeschik…] -
--- 45 ---
- […ten] bezigt men dhawuh, (Zie aldaar) en in particuliere geschriften van personen van aanzien jegens de minderen of van de bejaarden aan de jongeren tumêka, (Zie têka) Ter kennis gebragt worden, ter oore gekomen. Gènipun purun-purun nganiaya tiyang alit sampun katur ing parentah, Zijne vermetelheid van de geringen te hebben mishandeld is ter kennis van de overheid gebragt, aan de overheid ter oore gekomen. Het aangeboden worden, de aanbieding met betrekking tot de zaak, die als lijdende voorkomt. Konjukipun sêrat kula dhumatêng kangjêng Guprêmèn kula sumanggakakên ing sampeyan, De aanbieding van mijnen brief aan het Gouvernement laat ik aan u over.
10. tutur, N. sanjang, K. Zeggen. Genea kowe ora tutur marang aku, yèn kowe ora duwe dhuwit, têka wani-wani nyolong duwèkku, Waarom hebt gij mij niet gezegd, dat gij geen geld hadt?(instede van mij dat te zeggen) hebt gij -
--- 46 ---
- u vermeten het mijne te stelen. Het zeggen. Tuture kancamu, kowe sing mêmarahi nganti kêrêngan, Volgens het zeggen van uwe makkers, zijt gij het geweest, die gemaakt hebt, dat zij gevochten hebben. Mededeeling. Akathah wijiling, tutur sungkawa, ingkang nêkani, mring sariranira, Broto J. Veel waren de uitingen der mededeeling van de smart, die haar ligchaam overkwam. Les, onderrighting. Tutur ingsun dudu papan dudu tulis, Papali. Mijne lessen zijn geene boeken nochgeschriften. (vindt men in boeken noch geschriften). Het kromo hinggil is ook munjuk, zeggen.
11. tutur-tutur, N. sanjang-sanjang, K. munjuk, K. H. Aan dezen of genen zeggen, waarschuwen, verklappen. Yèn kowe arêp lunga tutur-tutura dhisik, Als gij uit wilt gaan, waarschuw het eerst. Kowe aja tutur-tutur yèn aku ana ing kene, Zeg aan niemand, dat ik hier ben. Aja kowe tutur-tutur yèn aku sing gawe, Verklap niet, dat ik het gedaan heb.
12. nuturi, N. (katuturan, dituturi, tinuturan) nanjangi, nyanjangi, K. (kasanjangan, [kasa…] -
--- 47 ---
- […njangan, dipun sanjangi, sinanjangan) ngunjuki, K. H. (kaunjukan, diunjuki, ingunjukan) Zeggen, mededeelen. Yèn ana uwong mrene, tuturana yèn aku ora ana ing omah, Als er iemand hier komt, zeg hem, dat ik niet te huis ben.
13. nuturake, N. (ka, dituturake, tinuturake) nanjangakên, nyanjangakên, K. (ka, dipun sanjangakên, sinanjangakên) ngunjukake, K. H. (ka, diunjukake, ingunjukake) Zeggen, mededeelen, yèn kowe duwe karêp kaya mêngkono, mêngko dak tuturake marang bêndaramu, Indien zoo uw wil is, zal ik het aan uwen Heer zeggen. Voor eenen anderen zeggen. Aku tuturna marang bapakmu, olèhe nyambat aku ngistiyarake utang ora olèh, Zeg voor mij aan uwen vader, dat ik op zijn verzoek te vergeefs [ver…] -
--- 48 ---
- […geefs] geld voor hem heb zoeken te leenen.
14. pitutur, N. K. unjuk, paunjukan, K. H. Onderrigt, les, raad. Rungokna pituturku, Luistert naar mijne lessen. Onderrigten. Kyai agêng pitutur, marang putra wayahe sami, Papali. Kyahi Agêng onderrigtte alle zijne kinderen en kleinkinderen. Mededeelen, bekend maken. Kunthi, sru nangisi api, tuturing sêkêl, Broto J. Kunthi weende bitterlijk, deelde hare smart mede.
15. mituturi, N. K. (kapituturan, dipituturi, pinituturan) ngunjuki, K. H (kaunjukan, diunjuki, ingunjukan) Zeggen, in den zin van onderrigten, vermanen. Kowe dak pituturi, aja kêkumpulan karo uwong sing andadèkake kaisinanamu, Ik zeg u, ga niet met menschen om, die u schande veroorzaken. (waarmede gij u schamen moet te verkeeren.) Kula mituturi ing sampeyan, anggèn sampeyan kagungan kaniyatan punika, saèstu badhe ambilaèni, Ik zeg u, het voornemen, -
--- 49 ---
- dat gij hebt, zal u een ongeluk berokkenen. Kunêng Karna tan arsa pinituturan, Broto J. Zwijgen wij van Karno, hij wilde niet onderrigt worden.
16. mituturake, N. K. (ka, dipituturake, pinituturake) ngunjukake, K. H. (ka, diunjukake, ingunjukake) Onderrigtende mededeelen. Mituturake wulange Kyai Agêng Sela, De lessen van Kyahi Hagêng Selo (aan iemand) mededeelen. Voor eenen anderen onderrigten, vermanen. Aku wis ora bisa mituturi anakku, aku anjaluk pitulungmu mituturake, Ik kan mijn kind niet meer vermanen, ik verzoek uwe hulp om het voor mij vermaningen te geven.
17. catur, N. pawicantên, K. Praatje. Iyagene ana catur mêngkono kowe ora tutur marang aku, Waarom hebt gij mij niet gezegd, dat er zoo een praatje was.
18. nyatur, N. (ka, dicatur, cinatur) nyantên, K. ka, dipun cantên, cinantên. Kwaad -
--- 50 ---
- spreken, belasteren. Kowe iku samangsane lêlungguhan, banjur nyatur uwong, Zoo dra gij bij de menschen zit (in gezelschap zijt) spreekt gij dadelijk kwaad van iemand. Sing kocatur sapa, Van wien spreekt gij kwaad?
19. nyauri, N. (kacaturan, dicaturi, cinaturan) nyantêni, K. (kacantênan, dipun cantêni, cinantênan, Meervoud van nyatur, (Zie 18).
20. nyênyatur, N. nyênyantên, K. Kwaad spreken in eenen onbepaalden zin. Gawene nyênyatur bae, Hij doet niets dan kwaad spreken.
21. nyaturake, N. (ka, dicaturake, cinaturake) micantênakên, K. (ka, dipun wicantênakên, winicantênakên) Vertellen of spreken ten nadeele van iemand. Nyaturake kalakuaning uwong, Vertellen van iemands gedrag. Sing kocaturake apane, Wat is het, dat gij van hem vertelt?
22. panyatur, N. panyantên, K. De daad van -
--- 51 ---
- nyatur, (zie 18). Aku ana sing nuturi, yèn kowe duwe panyatur marang aku, Er is iemand, die mij gezegd heeft, dat gij eene lastering tegen mij hadt. (dat gij mij belasterd of kwaad van mij gesproken hebt).
23. caturan, cêcaturan, N. wêcantênan, K. Zamen praten, kouten. Kowe padha caturan bab apa, Waar kout gij over? aja sêru-sêru olèhmu cêcaturan, Praat niet zoo hard op. Aanm. Caturan, zegt men van hen, die tot tijdkorting een gesprek voeren, hetwelk echter niet van waarheid ontbloot is. Gaat het gesprek over tot het vertellen van logens, dan is het obrolan. Bij calathon, vervalt het denkbeeld van tijdkorting en heeft het gesprek plaats tusschen personen, die over zaken met elkander spreken of onder weg elkander ontmoetende het een en ander vragen, hetwelk echter eene poos tijd vereischt. Geschiedt dit slechts in het voorbijgaan, zoo is het aruh-aruhan, gunêman, is over en weder sprekende met elkander [el…] -
--- 52 ---
- [...kander] beraadslagen omtrent de uitvoering of behandeling van gewigtige zaken. b. v. Sami ginêman bab panulak lêbêting mêngsah, Zij spraken met elkander omtrent het tegengaan van den inval des vijands. Rêrasan, Ziet op de verhevenheid en diepzinnigheid van het onderwerp, als: rêrasan bab donga sepi, Met elkander spreken over de zwarte kunst, bab agama, over de gods dienst, bab Kuran, Over den koran, bab wajibing uwong urip, over de pligten van den mensch, en op alle zoodanige onderwerpen, waaruit men nut kan trekken, als: rêraosan bab sastra, Overde letterkunde spreken, bab udanagari, Over 's lands gewoonten en gebruiken.
- atêr
- N. K. Begeleide, geleide, lumaku samono bae dohe, têka anjaluk atêr, Om slechts zoo een eindje te gaan vraagt hij om geleide! Kw. zoo veel als ngatêr, (Zie 1.)
1. ngatêr, N. K. (ka, diatêr, ingatêr) Bageleiden, vergezellen. Kowe dingarèn wani mêtu dhewe ora ana sing ngatêr, Het -
--- 53 ---
- is een wonder, dat gij alleen buiten hebt durven komen, zonder dat iemand u begeleid heeft. Aanm. Ngatêr, heeft de veilighied van dengenen, dien men begeleidt ten oogmerk, en ngiring, wanneer de vergezelling tot een eerbewijs moet strekken, of met staatsie geschiedt, als bij eene bruiloftsoptogt, bij eene begravenis, enz.
2. ngatêrake, N. K. (ka, diatêrake, ingatêrake) Vergezellende, begeleidende elders brengen. Aku sing bakal ngatêrake ulihmu, Ik ben het, die u naar huis zal begeleiden. Sri Bathara Krêsna, angatêrêna, ing pati kawula, mring aribuwana, Broto J. Goddelijke vorst Krésno! leid in mijnen dood mij ten Hemel in! Brengen, aanbrengen kula badhe ngatêrakên sinjang dhatêng griyanipun sadherekan kula, Ik wil een kleed bij mijnen vriend aan huis brengen. Layangmu tinggalên bae ana ing kene, sesuk dak atêrake mênyang omahmu, Laat uw boek maar hier, ik zal het morgen bij u aan huis brengen. Aanm. Ngatêrake, is brengen om elders te bezorgen en anggawa, [ang…] -
--- 54 ---
- […gawa,] ziet alleen op de aanwezigheid van een ding bij dengene, die het brengt. Men vraagt aan eenen reiziger of hij eene pas bij zich heeft, door: kowe apa anggawa pas, en, welke wapens hij medeneemt, door: kowe anggawa gêgaman apa, Maar men zegt aan iemand, die b. v. eenen brief naar den post moet brengen: layang iki atêrna mênyang pos.
3. ngatêri, N. K. (kaatêran, diatêri, ingatêran) Brengen, aanbrengen. Aku arêp ngatêri bêras anakmu, Ik wil ongekookte rijst bij nw kind brengen.
4. atêr-atêr, N. K. De letter, die ter verlenging van een woord er vooraan wordt geplaatst als de a, in abagus, schoon. Om eene proef te nemen van nieuwe kogels of dezelve in den loop van het geweer waarvoor zij bestemd zijn, passen, wordt het geweer vooraf geladen, en uit voorzorg een ander kleinere kogel in den loop gedaan, waarna men eenen van de nieuwe er in laadt. De onderste kogel, welke dienen moet om, ingeval de nieuwe in den -
--- 55 ---
- loop mogt blijven steken, dezen er uit te stooten, wordt atêr-atêr, leider genoemd.
5. ngatêr-atêri, N. K. (kaatêr-atêran, diatêr-atêri, ingatêr-atêran) Door eenen haterrater laten vooraf gaan. Olèhe nyoba mimis ora nganggo diatêr-atêri, Hij heeft eenen kogel beproefd, zonder denzelven te hebben laten voorafgaan door eenen haterrater. - atèr
- N. K. Bedaard, zachmoedig, kalm, gerust. Watêkane atèr, Hij is zachtmoedig, bedaard van aard. Atine atèr, Zijn gemoed is kalm, gerust. Bedaardheid, zachtmoedigheid, kalmte, gerustheid.
1. ngatèrake, N. K. (ka, diatèrake, ingatèrake) Verstrooijing geven om kalmte van gemoed te doen erlangen, kalm, gerust maken. Aku arêp dolan-dolan mênyang desa ngatèrake atiku, Ik wil mij naar de dhesas gaan vermaken om mijn hart te verstrooijen.
2. ngatèri, N. K. (kaateran, diatèri, ingateran) Door verstrooijing, -
--- 56 ---
- veraangenamen, opbeuren. Alas iki ngatèri ati, Dit boschverstrooit het hart. Kowe iku bisa têmên ngatèr-atèri uwong rubêd atine, Gij zijt zeer geschikt om iemand op te beuren, wiens gemoed radeloos is.
- atra
- Kw. (lungid) scherp, doorzigtig. R.W.
- atri
- Kw. (rame) Vrolijk, luidruchtig. Manantya atri, (surak rame) vrolijk, luidruchtig juichen. R. W.
- atruh
- Kw. (udan) Regenen. 1. Truh, Kw. (udan) Regen.
- atari
- Kw. (mêngkono) zoodanig, aldus, alzoo. Atari pêjah, (mêngkono patine) zoodanig was zijn dood. R. W. Done, was past. Raffles Sk. Târin (nom. m. târî, n. târi). Doende voorbij of overgaan. V. D. H.
- aturan
- zie atur, 3.
- atur-atur
- zie atur, 8.
- atêr-atêr
- zie atêr, 3.
- atakara
- Kw. (luwih padhang) zeer, buitengemeen helder. Jro pura atakara kawuryan, (jroning kadhaton katon luwih padhang) Het
-
--- 57 ---
- binnenste van het paleis was zeer helder te zien. R. W. Sk. Hat. (Radix). schitteren, lichten en kara. Makend. V. D. H.
- atat
- Kw. (akèh) veel. (môncawarna) veelkleurig. Kukila atat kawuryan, (manuk katon akèh) Er waren vele vogelen te zien. R. W. N. K. Eigen. N. van eenen vogel.
- atut
- N. K. Eensgezind, eendragtig. Voornamelijk gezegd van jonggehuwden, wanneer zij aan elkander gewend en verkleefd zijn, omdat het bij de Javanen de gewoonte niet is om voor de voltrekking des huwelijks met elkander te verkeeren, en het derhalve zeer vaak gebeurt, meestal van de zijde der vrouw, dat zij afkeer heeft van haren man, pangantène apa atut, Zijn de jonggehuwden eensgezind? diatut olèhmu saduluran, Leeft eendragtig als vrienden, aywa ana dudu pênêd sami atut, Broto J. Dat er geene stoornis zij, het is beter dat allen eendragtig leven. Eensgezindheid, eendragt. Mrih atuting kêkadang, Broto J. Streven naar de eensgezindheid van het zamenleven als bloedverwanten.
-
--- 58 ---
- 1. ngatutake, N. K. (ka, diatutake, ingatutake) Aan elkander doen gewennen, met elkander eensgezind doen leven. Ngatutake pangantèn elik, Het oneenig jonge paar weder vereenigen, eensgezind maken. Wis kêrêp bae olèhku ngatut-atutake, nanging ora ana wusanane, Ik heb ze dikwijls pogen te vereenigen, eensgezind te maken, maar er is geen einde aangekomen. (te vergeefs.) Sang Prabu Krêsna, arum wuwusira, mring Sang Dhêstharata, laku manira, paman ngatutakên, mring wong asêsanak, Broto J. Liefelijk was de taal van den Koning Krêsno tot Dêsthoroto: "Mijne reis, oom! is (heeft ten doel) om eensgezind te maken die aan elkander vermaagschapt zijn."
2. patut, N. pantês, K. Voegzaam, billijk, betamelijk. Pratingkahe ora patut, Zijn gedrag is onbetamelijk. Datan arsa patut, dènira sêsanak, Broto J. Hij wilde niet voegzaam, betamelijk zijn in zijn zamenleven als bloedverwant. Daarom, [Daar…] -
--- 59 ---
- […om,] natuurlijk, als eene natuurlijke gevolgtrekking van eene voorafgaanden zin. Patut ora gêlêm, Daarom, natuurlijk wil hij het niet. Voegzaamheid, gepastheid, sierlijkheid, agorèh pan dadya pantês malar kung, Broto J. Was zij onrustig, dit zette haar sierlijkheid bij, de liefde werd hierdoor vergroot.
3. matut, N. K. (ka, dipatut, pinatut) mantês, K. (ka, dipun pantês, pinantês) Voegzaam maken, een geschikter aanzien geven, versieren. Patamanane dipatut karo balekambang, De tuin is met eenen koepel over het water versierd. Sêratipun dèrèng kapatut, De brief is nog niet verbeterd. Stellen van de viool. Patutên rêbabmu, Stel uwe viool. Mantês, wordt meestal in de Kromo-taal gebezigd ten aanzien van kleederen, als: sampeyan punika sagêd mantês pangangge, Gij zijt er bedreven in om aan de kleederen een geschikt fatsoen te geven.
4. mêmatuti, Niet in gebruik. Mêmantêsi, N. K. Welvoegend, salêlewane mêmantêsi, [mêma…] -
--- 60 ---
- […ntêsi,] Al hare bewegingen zijn welvoegend (staan haar goed).
5. tut, Het komt in proza zamengesteld voor met buri, N. Wingking, K. en in poëzij met wuri, wuntat, of pungkur, als: tut buri, N. tut wingking, K. tut wuri, tut wuntat, tut pungkur, (ditut buri, tinut buri, N.) (dipun tut wingking, tinut wingking, K.) Achterop volgen. Yuyutsuh Widura ngiring, Sanjaya tut wuri, Broto J. Yuyutsuh en Widhuro vergezelden hem, Sanjoyo volgde hem achterop.
6. tutut, Mak, van de dieren gezegd. Aanm. Tutut, is de geringste trap van makheid, het duidt alleenlijk aan, dat het dier zijne wildheid verloren heeft, b. v. van eenen vogel in eene kooi zegt men: tutut, wanneer hij niet meer schuw is, als men er bij komt. Manuke wis tutut, yèn dicêdhaki ora nglubuk, De vogel is mak geworden; als men denzelven nadert, vliegt, hij niet op. Omah, Geeft te kennen, dat het dier het huis kent, waar het opgekweekt is en er weder terugkeert als het er uitgaat, -
--- 61 ---
- cumbu, is de hoogste graad van makheid: de gemeenschap met den mensh is voor het dier zoo goed als onontbeerlijk geworden.
7. nututi, N. K. (ditututi) Naloopen, achter na volgen on im te halen, aku ora bisa nututi palayumu, Ik kan uwen loop niet inhalen.
8. katututan, N. K. Achterhaald, ingehaald. ditututi nanging ora katututan, Achter nagevolgd, maar niet ingehaald.
9. katut, N. K. Medegesleept; medegevoerd met of zonder opzet. Aku digèrèt katut, Getrokken zijnde, ben ik medegesleept geworden. Ikêtku katut ana ing buntêlanamu, Mijn hoofddoek is in uw pakje medegevoerd geworden (daarin vergeten).
10. katutan, N. K. Gevolgd zonder opzet, bij vergissing. Buntêlanamu katutan ikêtku, Uw pakje is door mijn hoofddoek gevolgd, (in het pakje vergeten zijnde, hetzelvel gevogd).
11. anut, N. K. Volgen, zich laten medeslepen. [mede…] -
--- 62 ---
- […slepen.] Anut salakuning banyu, volgen den loop van het water (zich door den stroom laten afvoeren). Gehoor geven, involgen. Anut salembaking ati, Gehoor geven aan de bewegingen (neiging, begeerte) van het hart. Opvolgen. Putranta, pandhawa paman, samya nut rèh ingwang, Broto J. Uwe kinderen oom! de Pandowos, alle volgen mijnen raad op." In poëzij soms voor tumut, (zie 18). Santana mantri bupati, sami anut anututi, ing Sang Rama Wijayèku, (Wijaya iku) Romo. De magen, mantris en bupatis gingen mede om Sang Romo Wijoyo in te halen.
12. ngênut, N. K. (ka, diênut, ingênut, tinut). Navolgen als voorbeeld. Ngênut polahe uwong bêcik, Het gedrag van een braaf mensch navolgen. Pratingkahe uwong ora urus diênut, De handeling van een zot mensch wordt nagevolgd!
13. manut, N. K. Volgen als voorbeeld van hetgeen men verrigt. Anggèn kula damêl kursi punika manut pola saking sampeyan, Ik heb dezen stoel gemaakt, volgende het -
--- 63 ---
- model van u. Panurunmu layang iki ora manut babone, Gij hebt het oorspronkelijke niet gevolgd bij het afschrijven van dit boek.
14. panutan, N. K. De persoon, wiens leer opgevolgd wordt. Nabi Muhammad iku panutane uwong Islam, De profeet Muhammadh is het voorwerp van navolging der Islamiten. Een voorlezer, voorzanger uit den Koran, wiens woorden door de gemeente worden nagezegd. Mas pangulu wajib dadi panutane uwong tahlil, De hoofdpriester is verpligt de voorzanger te zijn van de menschen, die uit den koran (in den tempel) zingen. Raadsman, leidsman. Pukulun kakaji (kaka aji) kang môngka têtunggul, panutaning ulun, Broto J. Gij ouder broeder vorst! gij zijt het, die mij tot leids- en raadsman strekt.
15. nunut, N. K. Als passagier, reisgezel volgen, medegaan. Yèn kowe mênyang Sêmarang nunggang reta aku arêp nunut, Als gij naar Samarang met den wagen gaat, wil ik medegaan. Zie 17 de aanm. -
--- 64 ---
- 16. angnunuti, N. K. (kanunutan) dinunuti, tinunutan. Als passagier, reisgezel volgen, medegaan. Aku bakal angnunuti kowe, Ik zal u (op reis) volgen. (gezamenlijk reizen). Apa kowe awèh praumu dinunuti si anu, Staat gij het toe, dat uwe praauw door N. gevolgd wordt? (dat N. als passagier in uwe praauw de reis mededoet?) Zie 17 de aanm.
17. angnunutake, N. K. (ka, dinunutake, tinunutake) Als passagiers, reisgezel laten volgen, mede laten gaan. Aku arêp angnunutake baturku marang kowe mênyang Sêmarang, Ik wil mijnen bediende met u naar Samarang laten gaan. Medegeven. Kowe apa awèh buntêlanku iki dak nunutake ing pikulanamu mênyang Sêmarang, Staat gij het toe, dat ik dit mijn pakje met uw goed medegeef, dat naar Samarang gedragen wordt? Aanm. De drie voorgaande woorden zien meer op het gebuik maken, tegen of zonder betaling, van de gelegenheid, die zich voordoet naar -
--- 65 ---
- de plaats waar men ook wezen moet of werwaarts men het een of ander te zenden heeft.
18. tumut, K. mèlu, N. Volgen, in iemands dienst zijn. Kowe saiki mèlu sapa, Wien volgt gij nu? (in wiens dienst zijt gij nu?) Karna datan arsa (datan arsa) tumut ing Pandhawa, Broto J. Karno wilde de Pandowos niet volgen (hunne zijde kiezen.) Medegaan. Tumut dhatêng nagari Wêlandi, Medegegaan naar Nederland. Mededoen, deel neemen in een bedrijf. Tumut muwun, Medeweenen. Tumut kesah, mede weggaan.
19. numutakên, K. (ka, dipun tumutakên, tinumutakên) ngilokake, N. ka, diilokake (ingilokake) Doen medegaan. Rencang kula badhe kula tumutakên ing lampah sampeyan, Ik wil mijn bediende met u laten gaan, u laten volgen. In dienst van iemand stellen. Anak kula sampun kula tumutakên tuwan anu, Mijn kind heb ik in dienst van den heer N. gesteld. -
--- 66 ---
- atas
- N. K. In overeenstemming. Het komt in deze beteekenis altijd met têrang, voor, als: atas têrang dhawuhe kangjêng tuwan residhèn, In overeenstemming met het bevel van den heer Resident. d. i. met voorkennis van den heer Resident. Wettig, namelijk: met voorkennis van de overheid, overeenkomstig de bestaande bepalingen, met het verlangen van het bestuur overeenstemmende; zonder têrang, als: karêpmu iku durung atas, Uw verlangen is nog niet wettig. Met alle regt. Atas gumantung ana ing kowe, Het hangt met alle regt van u af. Atas kowe sing ngrampungi prakara waris iku, sabab kowe anak pambarêp, Met alle regt zijt gij het, die de zaak over de verdeeling der erfenis beslissen moet, want gij zijt het oudste kind.
1. ngatas, N. K. Navragen, onderzoek doen naar de waarheid, wettigheid. Yèn kowe ora ngandêl calathuku, ngatasa dhewe, Als gij mij niet gelooft vraag het zelf na.
2. ngatasake, N. K. (ka, diatasake, ingatasake) Laten ophelderen omtrent -
--- 67 ---
- de wettigheid, juistheid. Olèhmu andhawuhake parentah, iku durung gênah, mêngko dak atasake dhisik marang kang awèh parentah, Gij hebt het bevel nog niet juist, duidelijk overgebragt, bekend gemaakt; wacht, ik zal het eerst laten ophelderen door dengenen, die het gegeven heeft.
3. ingatase, N. K. Ten aanzien van, wat aangaat, Ingatasipun kula, botên purun, Wat mij aangaat, ik wil het niet. - atus
- N. K. Honderd. Satus, Eén honderd. Rong atus, Twee honderd. Adêge kadhaton ing Surakarta saprene durung ana satus taun, Het vorstelijk verblijf, het paleis te Surakarta heeft tot nu toe nog geen honderd jaren bestaan. Zie sata, Kw.
1. satuse, N. K. Het honderd, de honderd stuks. Rong atuse, De twee honderd stuks, enz. Satuse rêga têlung rupiyah putih, Het honderd kost drie gulden zilver.
2. atusan, N. K. Het getal in de honderdheden. [hon…] -
--- 68 ---
- […derdheden.] Dhèk panggawene masjid ing Dêmak atusaning taun pira, Welk is het getal in de honderheden van het jaar der stichting des tempels te Dhemak? Honderdheden. Ekan, dasan, atusan. Eenheden, tienheden, honderdheden. Honderden. Utangku atusan, Mijne schulden bedragen honderden. Bij honderden. Aku ora motangake atusan, Ik leen geen geld bij honderden uit. Bij honderd stuks. Didol atusan, Bij honderd stuks verkocht.
3. nyatus, N. K. Ieder honderd. Uwong rong puluh padha diganjar nyatus rupiyah, Twintig personen allen beloond met honderd gulden ieder.
4. nyatusake. N. K. (ka, disatusake, sinatusake) Een honderd zeggen, maken, voor een honderd houden. Olèhe ngetungi lagi olèh wolung puluh wis disatusake, Hij heeft het pas tot tachtig geteld en heeft honderd gezegd, heeft het voor honderd gehouden.
5. nyatusi, N. K. (disatusi, sinatusan [sinatusa…] -
--- 69 ---
- […n)] Den honderdsten dag na iemands overlijden vieren. Aku sesuk arêp nyatusi ninèkku, Ik wil morgen den honderdsten dag vieren van mijne grootmoeder. De lijdende vorm van alle werkwoorden met het aanhechtsel i, van getallen gevormd, worden in alle mogelijke gevallen gebezigd, wanneer iets door zoo vele personen als het getal aanduidt verrigt moet worden, als: dikapati, dilimani, enz. door vieren, door vijven verrigt. siji, één, heeft den lijdenden vorm. Diijèn, wong sekêt môngsa kêlara anjunjung glondhong iki, kajaba disatusi kêlar, Vijftig personen zouden niet in staat zijn dezen balk op te ligten, tenzij zulks door honderd personen gedaan wierd, dan zouden zijn in staat zijn.
- atus
- êtus, N. K. Droog. Van de waterdeelen ontdaan, waarmede iets is bevochtigd geweest. Dit wordt gezegd van afgespoelde kannen, potten enz., voor zoo ver het water geheel er uit gedroopen is, tot welk einde men dezelve elders op derzelver
-
--- 70 ---
- bodems of het onderste oven gekeerd te droogen legt, of ook, wanneer het water er afgeveegd is: gêndule apa wis atus, Zijn de bottels reeds droog? Van de vochtigheid, welke aan eene zaak als eigenschap toebehoort beroofd zijn, als: versch hout enz., voor zoo verre de water deelen door de zon er uitgetrokken zijn. Kayu iki durung atus, Dit hout is nog niet droog.
1. ngêtus, N. K. (ka, diêtus, ingêtus) Droogen door afvegen of te droogen leggen gênthonge ora nganti diêtus, banjur diisèni bêras, De pot is, zonder vooraf gedroogd te zijn gewest, met ongekookte rijst gevuld geworden.
2. ngêtusake, N. K. (ka, diêtusake, ingêtusake) Droog maken, droogen door eenig middel. Jarit ki bae gawenên ngêtusake guci kae, Gebruik maar dit linnen om die pot aftedroogen. Voor eenen anderen droogen. Aku êtusna gêndul kae, Droog die bottels voor mij.
3. pangêtus, N. K. De daad en wijze van ngêtus. Pangêtusmu gêndul iku jungkêlna, -
--- 71 ---
- Plaats die bottels het onderste boven bij het droogen van dezelve.
4. tusan, N. K. In zamenstelling met banyu, N. toya, K. water, als: banyu tusan, Het water, dat, door overvloed, van het eene veld op het andere nederstroomt door eene in de galêngngans (dijkjes, waardoor de velden zijn afgedeeld) gemaakte opening. Atus, en de daarvan afgeleide woorden schijnen hunnen oorsprong te hebben van het klanknabootsend woordje tès, het drupswijze vallen van het water aanduidende, en zijn alzoo verwant aan tumètès, druipen. - atis
- K. N. Koud in eenen hoogen graad. Ing gunung atis, Het is op de bergen koud. Koude.
1. katisên, N. K. Van koude beven, bibberen. Aku ana ing Sêla katisên, Ik bibberde te Selo van koude. Lara katisên, De koude koorts hebben, de koude koorts. Panastis, De heete koorts hebben, de heete koorts.
2. ngatisi, N. K. Koude koorts veroorzakend. -
--- 72 ---
- wowohan iku ngatisi, Die vrucht is koude koorts veroorzakende.
- atos
- N. K. Hard. Kayune atos, Het hout is hard.
1. tos, N. K. (eene verkorting van totos, Kw. N. K.) Hard. Het wordt alleen als bijvoegelijke naamwoord van het hout gezegd, als: kayu tos, Hard hout. Kostbaar ten opzigte van goederen, als: barang tos, N. K. dandanan tos, N. dandosan tos, K. Kostbaarheden.
2. ngatosake, N. K. (ka, diatosake, ingatosake) Hard maken. Apa sing digawe ngatosake wêsi, Waarmede hardt men het ijzer? - atusan
- Zie atus, 2.
- atwi
- KW. (isi) Inhoud. Atwinirang jalanidhi, (isining sagara) De inhoud van de zee. R. W.
- atawa
- utawa, N. utawi, K. of salah siji amêsthi lunga, aku utawa kowe, Een van ons beiden moet weg, ik of gij. Sk. Athavâ, of V. D. H. En, zoo wel als: griya utawi
-
--- 73 ---
- kapalipun sampun sami kasade, Zijn huis zoo wel als zijne paarden zijn verkocht geworden.
- atal
- N. K. De geele stof, aan de zwavel gelijk, waarvan men de boreh (blanketsel) maakt.
- atul
- N. K. Sterk, onvermoeid in het loopen, draven, rennen enz. door gewoonte (van de paarden gezegd.) Jaranmu rikat sandêre, nanging yèn balapan karo jaranku kaot atul, Uw paard rent harder, (dan het mijne) maar in den wedloop verschilt mijn paard van het uwe daarin, dat het mijne sterker is (het langer uithoudt). Ongevoelig voor beleedigingen. Si anu budine atul, N. is van aard ongevoelig voor beleedigingen.
1. ngatulake, N. K. (ka, diatulake, ingatulake) Gewennen aan lang draven, galopperen enz.; daarin gehard maken. Aku arêp ngatulake anjojog jaranku, of jojoge jaranku arêp dak atulake, Ik wil mijn paard in het draven gehard maken. - atap
- KW. (sap-sapan) Bij lagen, op
-
--- 74 ---
- elkander door de menigte. Atap kang samya ngungong, (sap-sapan kang padha andêlêng) Bij lagen, op elkander waren zij, die het zagen. R. W.
- atop
- N. K. sêgu, K. H. Oprispen. Yèn wong warêg mangan banjur atop, Wanneer men genoeg gegeten heeft, rispt men op. De oprisping.
1. ngatopake, N. K. (ka, diatopake, ingatopake) Oprispende de lucht uitblazen, toeblazen, tegenblazen. Mangan durèn têka diatopake marang uwong, Hij heeft durian gegeten, en de lucht daarvan oprispende iemand toegeblazen! De lijdende vorm wordt gewoonlijk verdubbeld en met het voorsetzel di, gebezigd ten aanzien van iemand, die moeite doet om opterispen, als: ora gêlêm atop têka diatop-atopake, Zonder het te willen (zonder aandrang daartoe te gevoelen) doet hij moeite om op te rispen. - atêp
- N. K. Te Surakarta verstaat men daardoor de steel van de alangngalang (stroo)
-
--- 75 ---
- welke tot dekking van huizen gebruikt wordt; aan de stranden: dak van nipabladeren. Kw. (sirap) Houten dakpannen. R. W.
- atya
- Kw. Zie ati, Kw. R. W.
- atyanta
- Kw. Zie ati, Kw. R. W. Sk. Atyanta.
- ati-ati
- Zie ati, Jav. 6.
- atyêng
- Kw. (wêdi) Bevreesd. Atyêng tumingal ing rimong (wêdi andêlêng macan) Bevreesd om eenen tijger te zien, ook: bevreesd op het gezegt van eenen tijger. R. W.
- atma
- Kw. (nyawa) Ziel. Kombul atmaningwang, (ilang nyawaku) Weg is mijne ziel! dhuh atma jiwaningwang, (dhuh nyawa panguripanaku, Och, mijne ziel, mijn leven! (anak, Kind. Atma priya muhung sajuga) anak lanang mung siji, Een eenig zoon. Sk. Âtman. (nom. Âtmâ.) ziel, ook: zoon. V. D. H. (wusana) Eindelijk. (têmah) Gevolgelijk. Atma rêksa prasêtyane, (têmah kêkah katêmênanipun) Gevolgelijk volhardde hij in zijne trouw.
- atam
- N. K. Het zakelijke van hetgeen men gelezen [ge…]
-
--- 76 ---
- […lezen] heeft, in het geheugen hebben. Kowe apa wis atam Layang Rama, Hebt gij het boek (het verhaal van) Romo in uw geheugen?
1. ngatamake, N. K. (ka, diatmake) ingatmake. Het zakelijke van hetgeen men leest in het geheugen trachten te houden, van buiten leeren. Akèh pakolèhe uwong ngatamake Layang Bratayuda, Het is zeer nuttig, dat men de Broto Yudho in het geheugen tracht te houden. - atmaka
- Kw. (nyawa) Ziel. Anis atmakanira (ilang nyawane) Weg is zijne ziel! (pati) Dood. Puwara manggih atmaka (wusana nêmu pati) Eindelijk vond hij den dood. Kèsi-èsi atmakanira (patine sia-sia, Zijn dood was ellendig. R. W.
- atmaja
- Kw. (anak) Kind. Ri kanang mangutus jêng narèswaratmaja (narèswara atmaja) Broto J. Die zulks bevolen heeft was des konings zoon. Sk. Âtmaja. zoon, verstand.
- atub
- Kw. (mêtu) Uitkomen, te voorschijn komen. Wadya atub sadaya (bala mêtu
-
--- 77 ---
- kabèh) Al het volk, leger kwam te voorschijn. R. W.
- atbuta
- Kw. (bangêt) Zeer, uitermate, geweldig. Atbuta magêng (bangêt gêdhe) Geweldig groot. R. W. Sk. Adbhuta. Verwonderlijk, verbazend. V. D. H.
- atibisana
- Kw. (kaliwat luwih) overmatig, overtreffelijk. R. W. Sk. Atibhîsana. Zeer vreesselijk. V. D. H.
__________
--- 78 ---
BERIGT
OMTRENT HET
JAVAANSCH - NEDERDUITSCH WOORDENBOEK,
van C. F. Winter en J. H. Wilkens.
Nadat de hiervorenstaande proeve van hel woordenboek der Heeren Winter en Wilkens bereids gedeeltelijk was afgedrukt, heeft het Gouvernement bij besluit van 19 Januarij 1844, no. 9, maatregelen genomen, om de voltooijing en uitgave van dit belangrijk werk te bevorderen. Immers de grootste zwarigheden daar legen bestonden in de veelvuldige bezigheden, waarmede de Heer Winter in zijne betrekking van Translateur der Javaansche taal te Surakarta overladen was, zoodat het hem aan den noodigen tijd ontbrak, om zich meer bijzonder aan letterkundigen arbeid te kunnen toewijden, en zich vooral zoodanig bezig te houden met de zamenstelling van het lexicon, als zulks tot de daarstelling van dit voor de beoefening der Javaansche taal zoo onmisbaar werk, noodzakelijk vereischt werd. Bovendien hadden de Heeren Winter en Wilkens, door de intrekking van het Instituut voor do Javaansche taal te Surakarta, een gedeelte hunner inkomsten verloren.
Op voorstel van den Resident van Surakarta, en door medewerking van het Bataviaansch Genootschap van Kunsten
--- 79 ---
en Wetenschappen, heeft alzoo het Gouvernement besloten:
- 1°. Den Translateur Winter en den gewezen onderwijzer bij het Instituut der Javaansche taal Wilkens in het genot te stellen van de inkomsten door hen genoten vóór de intrekking van gemeld instituut ... met bepaling, dat aan hen zal zijn opgedragen de zamenstelling van een uitvoerig verklarend omschrijvend Javaansch en Nederduitsch woordenboek, zoodanig als dat werk bereids door hen is aangevangen.
- 2°. Te benoemen tot Elève-translateur te Surakarta C. F. Winter, Jr.,[13] vroeger Elève bij het Instituut der Javaansche taal, thans op wachtgeld ...
- 3°. Enz.
Door het bepaalde in art. 1 is dus de zwarigheid omtrent de bezoldiging der Heeren Winter en Wilkens geheel weggenomen; en door de benoeming van eenen anderen Translateur te Surakarta, in art. 2, zijn de ambts-bezigheden van den Heer Winter aanmerkelijk verminderd. Wij zullen hier geene breedvoerige lofrede houden op het Gouvernement, dat, op zulk eene even edelmoedige als verstandige wijze, de studie der Javaansche taal tracht te bevorderen; want dit besluit zelf is op het Bestuur de schoonste lofrede. Moge de Voorzienigheid den vervaardigers van het woordenboek leven, krachten en gezondheid blijven schenken, opdat zij hunne moeijelijke taak waardig ten einde kunnen brengen: dan zal eindelijk in eene behoefte voorzien worden, welke het tot dus verre genoegzaam onmogelijk maakt, het Javaansch ergens anders, dan op dit eiland zelf te bestuderen. Het Bataviaasch Genootschap
--- 80 ---
van Kunsten en Wetenschappen zal zich, naar wij vernemen, met de uitgave van liet werk belasten en heeft daartoe reeds krachtdadige voorbereidende maatregelen genomen, onder anderen door het ontbieden van Javaansche tijpes. Wij hopen echter, dat die uitgave niet zal worden uitgesteld tot dat het geheele woordenboek zal zijn afgewerkt, maar dat het eerste deel, zoodra het gereed is, al dadelijk ter perse zal worden gelegd.
__________
1 | 'Proeve van een Javaansch-Nederduitsch Woordenboek', door C. F. Winter en J. A. Wilkens. Tijdschrift voor Neerland's Indië jrg 6, 1844 (1e deel) [volgno 2], hlm. 1–77. (kembali) |
2 | van. (kembali) |
3 | Sandangans. (kembali) |
4 | Pasangan. (kembali) |
5 | § Vergelijk C. de Groot, pag. 194. en 195. (kembali) |
6 | § Zie C. de Groot, pag. 137, 149 en verder. (kembali) |
7 | § Dit aanhechtsel volgt denzelfden regel in deszelfs veranderingen, als: ai, Zie C. de Groot. pag. 149, waarbij nog moet worden aangemerkt, dat de a, van beide aanhechtsels niet alleen achter woorden met Suku of Wulu, maar ook achter die met Taling of Taling Tarung eindigende in eene dubbele nN, veranderd moet worden als: sare, slapen, nyarèni, beslapen; gawe, maken, gawenên, maak het; nganggo, gebruiken; nganggoni, bekleeden, te dragen geven, aantrekken, anggonên, gebruik het. (kembali) |
8 | cugêtan. (kembali) |
9 | Voorzigtig. (kembali) |
10 | angsal-angsal. (kembali) |
11 | hunne. (kembali) |
12 | katur. (kembali) |
13 | § Een zoon van den Heer C. F. Winter Senior. (kembali) |